Home

Rechtbank Breda, 01-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1844 BX0634, 12/1073

Rechtbank Breda, 01-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1844 BX0634, 12/1073

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
1 juni 2012
Datum publicatie
6 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX0634
Zaaknummer
12/1073

Inhoudsindicatie

Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Op verzoek van belanghebbende heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook impliciet ingestemd met opschorting van de beslistermijn. Hierdoor was de beslistermijn nog niet verstreken op het moment van in gebreke stelling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/1073

Uitspraakdatum: 1 juni 2012

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle,

de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding.

1.1.De heffingsambtenaar heeft bij beschikking, met dagtekening 30 september 2011, de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de onroerende zaak], gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en heeft met die beschikking in één geschrift de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2011 bekendgemaakt.

1.2.Bij brief van 4 november 2011 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde beschikking en aanslag. Gemachtigde heeft de heffingsambtenaar, per e-mailbericht van 14 februari 2012, in gebreke gesteld wegens het niet doen van uitspraak op bezwaar.

1.3.De heffingsambtenaar heeft op 21 maart 2012 uitspraak op bezwaar gedaan en heeft op 22 maart 2012 negatief beslist op het verzoek om toekenning van een dwangsom.

1.4.Bij brief van 7 maart 2012 heeft de gemachtigde van belanghebbende beroep aangetekend tegen de (fictieve) weigering van de heffingsambtenaar om uitspraak op bezwaar te doen. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

2.Motivering

2.1.Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden.

2.2.Op grond van artikel 8:54, eerste lid van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek onder meer sluiten indien voortzetting daarvan niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.

2.3.Op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Op grond van artikel 6:12, vierde lid van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

2.4.Op grond van artikel 236, tweede lid van de Gemeentewet en artikel 30, achtste lid van de Wet WOZ, diende de heffingsambtenaar, nu het bezwaarschrift is ingediend in de laatste zes weken van het jaar 2011, uiterlijk op 31 december 2011 op het bezwaar te beslissen.

2.5.Bij brief van 30 december 2011 heeft de heffingsambtenaar, onder verwijzing naar artikel 7:10, derde lid van de Awb, de beslissing op bezwaar voor zes weken verdaagd. De beslistermijn is hierdoor verlengd (artikel 4:14 van de Awb) en eindigt op 11 februari 2012.

2.6.Op 9 februari 2012 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar in concept aan de gemachtigde van belanghebbende toegestuurd en heeft hij de mogelijkheid geboden tot het houden van een hoorgesprek. Betreffend hoorgesprek heeft, op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende, plaatsgevonden op 12 maart 2012.

2.7.De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van belanghebbende, door te verzoeken om een hoorgesprek op 12 maart 2012, impliciet heeft ingestemd met opschorting van de beslistermijn, als bedoeld in artikel 4:15 van de Awb.

2.8.Op 9 februari 2012 had de heffingsambtenaar nog twee dagen om uitspraak op bezwaar te doen. Door de in 2.7 bedoelde opschorting van de beslistermijn, is de uiterste beslisdatum 14 maart 2012 (twee dagen na het hoorgesprek van 12 maart 2012) geworden.

2.9.Gelet op het voorgaande had de heffingsambtenaar uiterlijk op 14 maart 2012 op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank constateert echter dat de gemachtigde van belanghebbende de heffingsambtenaar bij e-mailbericht van 14 februari 2012 ingebreke heeft gesteld. Nu op dat moment de beslistermijn nog niet was verstreken, is de ingebrekestelling prematuur en is het beroep, gelet op artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.

2.10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

2.11.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de heffingsambtenaar op 27 april 2012 heeft besloten alsnog een dwangsom toe te kennen van € 550 en dat in zijn conclusie van dupliek wordt opgemerkt dat hij een proceskostenvergoeding toekent van € 655,50.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2012 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juni 2012.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.