Home

Rechtbank Breda, 08-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1956 BX1191, 11/5327

Rechtbank Breda, 08-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1956 BX1191, 11/5327

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
8 juni 2012
Datum publicatie
11 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1191
Zaaknummer
11/5327

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5327

Uitspraakdatum: 8 juni 2012

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk,

de heffingsambtenaar.

1. Ontstaan en loop van het geding.

1.1 De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges met aanslagnummer [...] opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 6 september 2011 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 11 oktober 2011, ingekomen bij de rechtbank op 14 oktober 2011, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen die uitspraak op bezwaar.

1.2 Bij verweerschrift van 10 november 2011 heeft de heffingsambtenaar gesteld dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar vanwege het buiten de wettelijke termijn indienen van het bezwaarschrift.

1.3 Bij brief van 1 februari 2012 heeft de rechtbank belanghebbende verzocht binnen vier weken na dagtekening van de brief te reageren op het verweerschrift en met name met betrekking tot het standpunt van de heffingsambtenaar inzake de ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank heeft geen reactie van belanghebbende ontvangen.

2. Motivering

2.1 Belanghebbende heeft bij brief van 11 oktober 2011, ontvangen bij de rechtbank op 14 oktober 2011, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 6 september 2011. Dit is binnen de beroepstermijn en het beroepschrift is dan ook tijdig ingediend.

2.2 Bij de uitspraak op bezwaar van 6 september 2011 heeft de heffingsambtenaar het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de bovenvermelde aanslag ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd. In het verweerschrift stelt de heffingsambtenaar dat belanghebbende niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

2.2.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2.2.2 De dagtekening van het in bezwaar bestreden besluit is 13 april 2011. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 25 mei 2011.

2.3.3 Het bezwaarschrift is gedagtekend op 7 juni 2011. De heffingsambtenaar heeft dit bezwaarschrift op 8 juni 2011 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.

2.4 Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Belanghebbende heeft hiertoe geen gronden aangevoerd. De rechtbank is ook ambtshalve geen reden voor rechtvaardiging van die termijnoverschrijding bekend geworden. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.

2.5 Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Aangezien de heffingsambtenaar dat heeft nagelaten, het bezwaarschrift inhoudelijk heeft beoordeeld en het bezwaar ongegrond heeft verklaard, kan de uitspraak op bezwaar in rechte geen stand houden. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.

2.6 De rechtbank zal de zaak, om redenen van proceseconomie, niet terugwijzen naar de heffingsambtenaar om wederom uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien aangezien belanghebbende daardoor niet wordt benadeeld.

2.7 Onder verwijzing naar het gestelde in 2.5 verklaart de rechtbank het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk.

2.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld noch gebleken dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proces¬kosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

2.9 Nu het beroep gegrond is verklaard, dient op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 41 te worden vergoed.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 6 september 2011;

- verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2012 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 juni 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.