Rechtbank Breda, 26-04-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1495 BX1346, 11/4594
Rechtbank Breda, 26-04-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1495 BX1346, 11/4594
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 26 april 2012
- Datum publicatie
- 13 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1346
- Zaaknummer
- 11/4594
Inhoudsindicatie
Verhuur van garageboxen is verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van artikel 11, eerste lid, letter b Wet OB en deelt derhalve niet mee in de vrijstelling van omzetbelasting voor verhuur van onroerende zaken.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4594
Uitspraakdatum: 26 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] VOF, gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 30 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting van € 4.047 (aanslagnummer [nummer].F.01.9501) en beschikking heffingsrente van € 309.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Zeeland, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 944;
- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Zij is eigenaar van elf garageboxen. Deze worden afzonderlijk aan particulieren verhuurd. In de betreffende huurovereenkomsten is opgenomen dat de garagebox uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt als garage/bergruimte. Bepaald is verder dat zonder schriftelijke toestemming van verhuurder hiervan niet mag worden afgeweken. De particulieren gebruiken de garageboxen als garage en/of bergruimte. Belanghebbende heeft ter zake van de verhuur geen omzetbelasting in rekening gebracht.
2.2. De inspecteur heeft aan belanghebbende in verband met de verhuur een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 4.047 (exclusief € 309 heffingsrente).
2.3. De garageboxen zijn onroerende zaken. De verhuur van onroerende zaken is vrijgesteld van omzetbelasting. Van deze vrijstelling is de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen en lig- en bergplaatsen voor vaartuigen op grond van artikel 11, lid 1, letter b, ten derde, Wet OB uitgezonderd. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de verhuur van de garageboxen is aan te merken als verhuur in de zin van voormelde bepaling, hetgeen de inspecteur stelt en belanghebbende betwist.
2.5.1. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft op 13 juli 1989 in zaak 173/88, LJN BF2471 voor recht verklaard:
“Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) van de Raad van 17 mei 1977 moet aldus worden uitgelegd, dat onder 'verhuur van parkeerruimte voor voertuigen' is te verstaan iedere verhuur van oppervlakten voor het parkeren van voertuigen,(…)”
2.5.2. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 juli 2009, nr. CPP2008/137M, Stcrt. 2009, 11140 (V-N 2009/39.23) is ten aanzien van het begrip parkeerruimte vermeld:
“Het begrip 'parkeerruimte' heeft een ruime strekking. Onder dit begrip vallen:
a. onroerende zaken die naar hun aard (d.w.z. qua inrichting) bestemd zijn om te worden gebruikt als parkeerruimte voor voertuigen, en waarbij het gebruik als parkeerruimte tussen partijen niet is uitgesloten. Het gaat hierbij onder meer om open parkeerruimte en om overdekte of gesloten parkeerruimte (zoals parkeerruimte in een parkeergarage of onder een kantoor- of woningcomplex). Ook zogenoemde 'zwerf'parkeerplaatsen (niet exclusief gebruikte parkeerplaatsen) vallen hieronder. De verhuur van multifunctionele ruimten die primair voor andere doeleinden dan voor het parkeren van voertuigen (kunnen) worden gebruikt, vormt in principe geen verhuur van parkeerruimte. Deze verhuur is vrijgesteld (zie artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de wet), tenzij partijen opteren voor belastingheffing of sprake is van de onder b bedoelde situatie.”
2.6. De rechtbank stelt voorop dat de verhuur van parkeerruimte voor voertuigen een uitzondering betreft op de (algemene) vrijstelling voor de verhuur van onroerende goederen. Deze verhuur wordt daarmee geplaatst onder het algemene stelsel dat alle belastbare handelingen aan omzetbelasting zijn onderworpen, behoudens uitdrukkelijk voorziene uitzonderingen. De betreffende bepaling mag dan ook niet strikt worden uitgelegd (zie het arrest van het HvJ van 12 februari 1998, nummer C-346/95 (Blasi), onder meer gepubliceerd in V-N 1998/28.24).
2.7. De garageboxen zijn naar hun aard bedoeld om te worden gebruikt voor parkeerruimte voor voertuigen. Het gebruik van de garageboxen als parkeerruimte is ook niet uitgesloten in de huurovereenkomsten. Voorts zal naar maatschappelijke opvattingen een garagebox worden gezien als mogelijke parkeerruimte voor een voertuig. Van Dale definieert garagebox ook als: “stallingsruimte voor één auto, deel uitmakend van een complex van dergelijke stallingen”. Gelet op het voorgaande en in het licht van het overwogene onder 2.5 en 2.6 is de rechtbank van oordeel dat de verhuur van de garageboxen is aan te merken als verhuur van parkeerruimte voor voertuigen in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, ten derde, Wet OB. Dat de garageboxen feitelijk worden gebruikt als opslagruimte (voor andere goederen dan voertuigen) doet hieraan niet af. Van een multifunctionele ruimte die primair voor andere doeleinden dan voor het parkeren van voertuigen wordt of kan worden gebruikt, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 944 en dat de heffingsrente dienovereenkomstig moet worden verminderd. Gelet hierop is beslist als voormeld.
2.9. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 mei 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.