Home

Rechtbank Breda, 22-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2130 BX4273, 11/3299

Rechtbank Breda, 22-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2130 BX4273, 11/3299

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
10 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4273
Zaaknummer
11/3299

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / formeel (11/3299)

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar hennepstekjes gekweekt en de inkomsten daaruit zijn niet verantwoord in zijn aangifte IB. Omkering van de bewijslast nu niet de vereiste aangifte is gedaan. De aanslag en de boete worden wel verminderd omdat de schatting van de inspecteur van het inkomen uit de kweek van hennepstekjes niet redelijk is.

De rechtbank houdt bij de opbrengstberekening geen rekening met de door belanghebbende gemaakte kosten en evenmin met de ontneming door de strafrechter.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3299

Uitspraakdatum: 22 juni 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 13 mei 2011 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.308 (aanslagnummer [nummer].H.76) en de bij gelijktijdig afgegeven beschikking opgelegde vergrijpboete van 50%.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.773;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 944;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 4.627. In de aangifte zijn de volgende inkomsten opgenomen: € 11.537 aan winst uit onderneming, € 2.569 aan looninkomsten en € 88 aan een WW-uitkering, in totaal dus € 14.194 . In de aangifte zijn geen inkomsten uit de handel in hennepstekken opgenomen.

2.2. Op 11 oktober 2007 is belanghebbende aangehouden door de politie. In zijn woning werd een hennepkwekerij aangetroffen. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kwekerij diende voor de productie van hennepstekken. Van belanghebbende is bij de uitspraak van 12 maart 2009 € 3.000 aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel ontnomen.

2.3. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 24.233. Dit bedrag bestaat voor € 30.000 aan inkomsten uit drugshandel. De boete is gehandhaafd op 50% van de verschuldigde belasting, zijnde € 2.082.

Ten aanzien van de aanslag

2.4. De inspecteur beroept zich op omkering van de bewijslast omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte zou hebben gedaan en hij niet heeft doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (ex artikel 27e, aanhef en onderdeel a van de AWR).

2.5. In de aangifte zijn geen inkomsten uit drugshandel opgenomen. Gelet op de in 2.2 genoemde feiten en de ontnemingmaatregel is aannemelijk dat in de aangifte ten onrechte tenminste € 3.000 aan inkomsten niet is verantwoord. Ingevolge vaste rechtspraak is niet de vereiste aangifte gedaan indien daarin een substantieel deel van het inkomen niet is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is een bedrag van € 3.000 een substantieel deel van het inkomen, nu dit meer dan 20% is van het wel aangegeven inkomen van € 14.194. Belanghebbende dient derhalve te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.6. Gemachtigde voert aan dat de inspecteur veel meer inkomsten aanneemt dan de strafrechter en dat dit niet logisch is. Voorts zou de inspecteur uitgaan van een onredelijk bedrag. De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtsregel is die de inspecteur verplicht zich bij het opleggen van de aanslag aan te sluiten bij het oordeel van de politierechter en dat de omstandigheid dat de rechter in de ontnemingprocedure tot een bepaalde schatting van het voordeel is gekomen nog niet meebrengt dat belanghebbende daarmee heeft doen blijken dat de schatting van de inkomsten op een hoger bedrag onjuist is (vergelijk: Hoge Raad 27 april 2012, nr. 11/02847, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BW4122). Met zijn verklaring, die niet met bewijs wordt gestaafd, dat de opbrengst veel lager is geweest, heeft belanghebbende niet doen blijken dat de aanslag te hoog is.

2.7. Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur de aanslag echter niet naar een willekeurige schatting opleggen. De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag uitgegaan van het proces-verbaal van de politie Limburg Noord van 23 april 2008, waarin een wederrechtelijk verkregen voordeel wordt berekend van € 59.612. Deze berekening is gebaseerd op de uitgangspunten zoals geformuleerd in een rapport uit 2005 van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en het aantal stekken en planten dat bij belanghebbende is aangetroffen.

2.8. De rechtbank stelt voorop dat de in 2.7 genoemde uitgangspunten in principe van voldoende gewicht zijn om de schatting van de inkomsten uit de handel in hennepstekjes te onderbouwen. De rechtbank acht daarbij van belang dat bedoelde uitgangspunten zijn gebaseerd op ervaringscijfers.

2.9. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de inkomsten uit de handel in hennepstekjes (grofweg) gehalveerd omdat de officier van justitie tijdens de zitting van de politierechter zou hebben gesteld dat de waarheid ergens in het midden zal liggen. De rechtbank merkt op dat hierdoor niet langer duidelijk is hoe de uiteindelijke berekening van de inkomsten is opgebouwd. Niet duidelijk is immers waarom de halvering heeft plaatsgevonden. De door de politie gemaakte berekening kan dan niet dienen als bewijs. De rechtbank zal dan ook zelf tot een redelijke schatting van de inkomsten komen.

2.10. In het in 2.7 genoemde proces-verbaal staat dat bij belanghebbende 2.113 hennepstekjes zijn aangetroffen en dat uit wordt gegaan van 2.100 stekjes per oogst. De stekjes verkeerden in verschillende groeistadia, maar waren maximaal 10 dagen oud. Belanghebbende heeft verklaard dat hij elke 10 tot 12 dagen stekjes oogstte. De rechtbank gaat er, gezien de omstandigheid dat alle 2.113 aangetroffen hennepstekjes maximaal 10 dagen oud waren, van uit dat de aangetroffen stekjes alle van één oogst afkomstig waren.

2.11. Beide partijen gaan er van uit dat de kwekerij actief was van 11 mei 2007 tot en met 11 oktober 2011, hetgeen neerkomt op 153 dagen. De rechtbank ziet geen reden hiervan af te wijken. Uitgaande van één oogst per 10 tot 12 dagen, komt de rechtbank op dertien geslaagde oogsten. Bij 2.100 stekjes per oogst, betekent dit in totaal 27.300 stekjes.

2.12. In het in 2.7 genoemde proces-verbaal wordt uitgegaan van een opbrengst van € 2,20 per stekje. Belanghebbende heeft ter zitting gedetailleerd verklaard dat hij aanzienlijk minder per stekje ontving. Hij leverde de stekjes aan een tussenpersoon, te weten degene die de planten en apparatuur had geïnstalleerd. Bovendien waren de stekjes van verschillende kwaliteit gezien belanghebbendes ervaring met deze kweek. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende van deze persoon, die de stekjes bovendien kwam ophalen zodat belanghebbende geen risico van vervoer had, minder kreeg dan € 2,20 per stekje. Anderzijds vindt de rechtbank de door belanghebbende genoemde opbrengst, van € 0,70 per stekje, ten aanzien van welke prijs belanghebbende in het geheel geen bewijs aandraagt, te laag. De rechtbank bepaalt de prijs per stekje in goede justitie op € 0,90. Bij 27.300 stekjes komt dit neer op een opbrengst van € 24.570.

2.13. In het in 2.7 genoemde proces-verbaal wordt bij de berekening van de opbrengst van de handel in hennepstekjes rekening gehouden met een aantal kostenposten. Naar het oordeel van de rechtbank brengt echter het bepaalde in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder d van de Wet IB 2001 met zich mee dat bij het bepalen van de winst niet in aftrek komen kosten en lasten die verband houden met misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld.

2.14. De rechtbank houdt voorts geen rekening met het bedrag van de strafrechtelijke ontneming. Dit bedrag kan op zijn vroegst worden afgetrokken in het jaar van daadwerkelijke betaling (vergelijk: Hoge Raad 23 september 2011, nr. 11/00473, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BT2299). Verder heeft de rechtbank geen rekening gehouden met energiekosten nu de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgetapt, zoals kan worden afgeleid uit het in 2.7 genoemde proces-verbaal.

2.15. Gelet op het vorenoverwogene, stelt de rechtbank de inkomsten uit de handel in hennepstekjes op (afgerond) € 24.500. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt minus € 4.727. Na bijtelling van de inkomsten uit de handel in hennepstekjes, stelt de rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 19.773.

Ten aanzien van de boete

2.16. Op grond van artikel 67d van de AWR kan de inspecteur, indien het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, een vergrijpboete opleggen. De boete bedraagt ten hoogste 100% van het bedrag dat als gevolg van de te lage aangifte niet zou zijn geheven.

2.17. De rechtbank acht, nu sprake is van verzwegen inkomsten, aannemelijk dat belanghebbende de inkomsten bewust niet heeft aangegeven om daarover geen belasting te betalen. Hierdoor heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De boete van 50% is dan ook, mede gelet op het bepaalde in paragraaf 25, derde lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, terecht opgelegd.

2.18. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008, nr. 41 832, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BC1962, overwogen dat bij de beoordeling of een boete passend en geboden is rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat de boete is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Dit betekent echter niet dat toepassing van omkering van de bewijslast in alle gevallen leidt tot matiging van de boete. De rechtbank ziet hiertoe in het onderhavige geval geen aanleiding omdat het bedrag van de aanslag (uiteindelijk) is gebaseerd op een redelijke schatting waarbij de rechtbank (deels) rekening heeft gehouden met omstandigheden die door belanghebbende zijn gesteld maar ten aanzien waarvan hij geen objectief controleerbaar bewijs heeft aangedragen. De rechtbank acht een boete van 50% passend en geboden.

2.19. De verlaging van het belastbaar inkomen met € 5.500 heeft tot gevolg dat de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 1.888 bedraagt. Een boete van 50% komt dan neer op € 944.

2.20. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.21. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 juli 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.