Home

Rechtbank Breda, 22-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2144 BX4275, 11/4816

Rechtbank Breda, 22-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2144 BX4275, 11/4816

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
22 juni 2012
Datum publicatie
10 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4275
Zaaknummer
11/4816

Inhoudsindicatie

Circa 8 jaar na de bezwaartermijn en bijna 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen komt belanghebbende in beroep tegen de weigering van de inspecteur te beslissen op het verzoek om teruggaaf omzetbelasting. De rechtbank blijft in verzet bij het oordeel dat het beroep onredelijk laat is ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/4816

Uitspraakdatum: 22 juni 2012

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats], belanghebbende,

tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 24 oktober 2011.

1. Behandeling van het verzet

1.1. Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd procedurenummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep van belanghebbende tegen de gestelde weigering van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting te beslissen onredelijk laat is ingediend.

1.2. Bij fax van 5 december 2011 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.

1.3. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.

1.4. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 30 maart 2012. Gelijktijdig zijn behandeld de verzetzaken met procedurenummers 11/4816 tot en met 11/4822. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde], ter bijstand vergezeld van [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.5. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten en de gronden van het verzet

2.1. Belanghebbende heeft op 31 oktober 2003 aangifte omzetbelasting gedaan over het derde kwartaal 2003. In deze aangifte heeft belanghebbende verzocht om een teruggave van € 190. De inspecteur heeft op het verzoek om teruggaaf niet beslist. Bij brief van 20 september 2011, bij de rechtbank binnengekomen op 21 september 2011, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur op haar verzoek om teruggaaf.

2.2. Bij de in verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.3. In artikel 8:55, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een belanghebbende en het bestuursorgaan (de inspecteur) verzet kunnen doen bij de rechtbank tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid. Blijkens de toelichting op artikel 8:55 van de Awb heeft de verzetsmogelijkheid alleen betrekking op de vraag of de rechtbank terecht tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan. Verzet levert dus geen behandeling van de hoofdzaak ten gronde op. Het gaat nu alleen om de beoordeling van de kennelijkheid van de door de rechtbank uitgesproken niet-ontvankelijkheid.

2.4. De rechtbank heeft in de in verzet bestreden uitspraak vastgesteld dat de redelijke beslistermijn voor de inspecteur om op het verzoek te beslissen is verlopen op 29 december 2003. Tot op heden heeft de inspecteur verzuimd op het verzoek om teruggaaf te beslissen. Ten tijde van het door belanghebbende ingediend beroep geldt artikel 6:12 van de Awb zoals dat is vastgesteld bij de wet van 28 augustus 2009, Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009, 383), en de wet van 12 november 2009, de Dienstenwet (Staatsblad 2009, 503). Die bepaling luidt als volgt:

"1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.

2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."

2.5.1. De rechtbank heeft in de in verzet bestreden uitspraak overwogen dat het beroep tegen de gestelde weigering van de inspecteur op het verzoek om teruggaaf te beslissen onredelijk laat is ingediend. Belanghebbende had tegen de weigering al op 30 december 2003 een beroepschrift in kunnen dienen. De rechtbank heeft daarbij wel overwogen dat zij begrip heeft voor belanghebbende dat zij dat niet heeft gedaan tot invoering van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, omdat pas door invoering van die wet een effectief middel werd geschapen om de inspecteur tot het geven van een beslissing te dwingen. Die wet is ingevoerd per 1 oktober 2009. Belanghebbende komt echter eerst met het beroepschrift van 20 september 2011 in beroep tegen het weigeren van de inspecteur te beslissen op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende aldus onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het beroepschrift en heeft geconcludeerd tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van het beroep.

2.5.2. De rechtbank is in verzet van oordeel dat de rechtbank juist geoordeeld heeft. De door belanghebbende in beroep aangehaalde argumenten, die in verzet worden herhaald leiden niet tot een ander oordeel. Deze argumenten, met name de omstandigheid dat belanghebbende er voor koos eerst de zaken betreffende de vennootschapsbelasting af te ronden en de relatie met de inspecteur, kunnen weliswaar enig tijdsverloop rechtvaardigen. Een tijdsverloop zoals dat in het onderhavige geval is verstreken is daardoor redelijkerwijs echter niet gerechtvaardigd.

2.5.3. Belanghebbendes stelling in verzet met betrekking tot de brief van de inspecteur van 28 september 2011 kan hem evenmin baten. De redelijke beslistermijn is op grond van artikel 4:13 van de Awb in ieder geval verstreken binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Dat de inspecteur op 28 september 2011 naar aanleiding van het ingediende beroep alsnog het verzoek om teruggaaf in behandeling wilde nemen, neemt niet weg dat belanghebbende onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van het beroep.

2.5.4. Hetgeen overigens door belanghebbende is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

2.6. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het beroep terecht kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is daarom van oordeel dat het verzet ongegrond is.

2.7. Nu het beroep niet-ontvankelijk is, was er geen aanleiding voor het toekennen van een dwangsom noch voor het toekennen van een vergoeding voor de proceskosten of enige schade. De rechtbank heeft die verzoeken daarom terecht afgewezen.

2.8. Nu het verzet ongegrond moet worden verklaard ziet de rechtbank geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

3. Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op: 2 juli 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbende en de inspecteur binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag

Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het beroep in cassatie.