Home

Rechtbank Breda, 28-06-2012, BX4332, 11/6480

Rechtbank Breda, 28-06-2012, BX4332, 11/6480

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2012
Datum publicatie
10 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4332
Zaaknummer
11/6480

Inhoudsindicatie

In geschil is de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in bezwaar.

De rechtbank is van oordeel dat het door de heffingsambtenaar gehanteerde beleid voor het bepalen van deze factor niet in overeenstemming is met de grondslagen voor het vaststellen van de wegingsfactor. De rechtbank gaat voorbij aan het beleid en beoordeelt zelfstandig in welke gewichtscategorie belanghebbendes zaak valt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/6480

Uitspraakdatum: 28 juni 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

de heffingsambtenaar.

Betreft

Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten van het bezwaar tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het belastingjaar 2011 is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Beugen, en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de beslissing op het verzoek om proceskosten;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 436,50;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van

€ 41 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2010 vastgesteld op € 404.000. Daartegen heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt. In dat bezwaarschrift is verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase.

2.3. Bij uitspraak op bezwaar van 22 november 2011 is de waarde van de woning verminderd tot € 348.000. De heffingsambtenaar heeft bij die uitspraak een kostenvergoeding toegekend van € 54,50 (0,25 maal € 218) voor het indienen van het bezwaarschrift. Tussen partijen is in geschil of de heffingsambtenaar terecht rekening heeft gehouden met een wegingsfactor van 0,25. Volgens belanghebbende is de wegingsfactor 1. De heffingsambtenaar verdedigt de factor 0,25.

2.4. De heffingsambtenaar heeft de door hem toegepaste wegingsfactor gebaseerd op de volgende door de burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk vastgestelde beleidsregels:

“De wegingsfactor is:

1. 0,25 indien de waarde minder dan 20% wordt verminderd, of er in hoofdzaak naar een bijgevoegd taxatierapport of ander niet door de beroepsmatige derde opgesteld document wordt verwezen;

2. 0,5 in het geval de waarde met 20% of meer is verminderd, zonder dat er sprake is van een verwijzing naar een bijgevoegd taxatierapport of ander niet door de beroepsmatige derde opgesteld document;

3. 1,0 indien het bezwaarschrift gaat over de waardebepaling van meerdere in de beschikking vermelde objecten van dezelfde eigenaar in één beschikking.

4. Samenhangende zaken, waarbij sprake is van nagenoeg gelijktijdige indiening, nagenoeg identieke besluiten, nagenoeg vergelijkbare gronden, door dezelfde persoon of ‘beroepsmatige derde’ ingediend, worden voor de bepaling van de vergoeding als één zaak aangemerkt.”

2.5.1. De toelichting op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit) van 22 december 1993, Stb. 763 vermeldt op blz. 8 9:

“Het gewicht van een zaak wordt uitgedrukt in wegingsfactor C1, die varieert van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. Het gewicht van een zaak wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid. Het is niet wenselijk om de rechter aan nadere criteria voor de bepaling van het gewicht te binden. (…) Het opnemen van factor C1 berust op de overweging dat enerzijds het met een gemachtigde voeren van bagatelprocedures niet moet worden aangemoedigd, en, anderzijds, dat de vergoeding evenredig dient te zijn met de prestatie van de gemachtigde.”

2.5.2. De toelichting op de wijziging van het Besluit van 25 februari 2002, Stb. 113 vermeldt op blz. 6:

“Het gewicht van de zaak kan nader tot uiting worden gebracht in de wegingsfactoren. Dit kan variëren van 0,25 voor een zeer lichte zaak tot 2 voor een zeer zware zaak. De uitkomst dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.”

2.6. De rechtbank is van oordeel dat het door de heffingsambtenaar gehanteerde beleid niet in overeenstemming is met de grondslagen voor het vaststellen van de wegingsfactor zoals deze volgen uit het overwogene onder 2.5.1 en 2.5.2. Het percentage van de vermindering van de WOZ-waarde (zoals gehanteerd onder 1 en 2 van het geciteerde beleid) staat namelijk niet in verband met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak. Bovendien wijst de rechtbank erop dat een WOZ-zaak waarin de waarde in geschil is niet per definitie als eenvoudig kan worden aangemerkt. Een beoordeling van een waardering is immers meer dan het enkel nakijken van een berekening of het nalopen van enkele duidelijk waarneembare vereisten. Dit geldt ook voor het hanteren van het aantal in de beschikking begrepen objecten als maatstaf. De rechtbank ziet dan ook reden om van het beleid af te wijken en zelfstandig – op grond van een eigen waardering – te beoordelen in welke gewichtscategorie belanghebbendes zaak valt.

2.7. Gezien de inhoud van het bezwaarschrift en de uitspraak op bezwaar is de rechtbank van oordeel dat een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) recht doet aan de zaak. In het bezwaarschrift wordt immers inhoudelijk en gemotiveerd stelling genomen tegen de vastgestelde waarde. Zo wordt expliciet ingegaan op de waardebepalende factoren. Verder is de waarde ook door de gemachtigde beoordeeld en zijn tevens de vergelijkingsobjecten beoordeeld. Het bezwaar heeft vervolgens ook tot een verlaging van de waarde geleid. Dat een dergelijke verlaging in het algemeen relatief eenvoudig valt te bereiken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Overigens betekent dat nog niet dat de werkbelasting in het onderhavige geval laag is geweest.

2.8. Gelet op het voorgaande dient de heffingsambtenaar voor de bezwaarfase € 218 aan belanghebbende te vergoeden in verband met kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

2.9. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 437 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25 nu in beroep slechts de hoogte van de kostenvergoeding in geding is.

2.10. In totaal dient € 436,50 (€ 218 + € 218,50) aan belanghebbende te worden vergoed. Gelet op het voorgaande is beslist als voormeld.

Deze uitspraak is gedaan op 28 juni 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juli 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.