Home

Rechtbank Breda, 28-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2241 BX4339, 11/5830

Rechtbank Breda, 28-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2241 BX4339, 11/5830

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2012
Datum publicatie
10 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4339
Zaaknummer
11/5830

Inhoudsindicatie

Vier maal verzuimboete BZM voor gebruik van de weg op 14 juli 2011, 25 juli 2011, 27 juli 2011 en 28 juli 2011. Voor het “eerste verzuim” acht de rechtbank een boete van € 246 zowel relatief als absoluut passend en geboden. Matiging van de andere boeten tot € 150 (elk) mede gezien het doel van de onderhavige boetebepaling en het feit dat er meerdere naheffingsaanslagen zijn verzameld en de verzending van die naheffingsaanslagen op één dag is geconcentreerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 11/5830 tot en met 11/5833

Uitspraakdatum: 28 juni 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in de gedingen tussen

[belanghebbende] BV, wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 8 november 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslagen belasting zware motorrijtuigen (aanslagnummers [nummer].Z.10001.8, [nummer].Z.10002.8, [nummer].Z.10003.8, [nummer].Z.10004.8) en de in dit kader opgelegde verzuimboeten van € 246.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2012 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur, [directeur], en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Ter zitting zijn de zaken met nummers AWB 11/5830 tot en met 11/5833 gezamenlijk behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond voorzover het de boeten onder aanslagnummers [nummer].Z.10002.8, [nummer].Z.10003.8 en [nummer].Z.10004.8 betreft;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende deze boeten;

- vermindert de betreffende boeten tot een bedrag van € 150 elk;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is houder van de vrachtauto met kenteken [kenteken] (hierna: de vrachtauto). Zij is ter zake van het gebruik van de autosnelweg met de vrachtauto belastingplichtig in de zin van de Wet belasting zware motorrijtuigen (hierna: BZM). Het tarief van deze belasting bedraagt voor een tijdvak van één dag € 8. Deze belasting moet op aangifte worden voldaan en wel vóór de aanvang van het gebruik van de autosnelweg.

2.2. Belanghebbende heeft met de vrachtauto op 14 juli 2011, 25 juli 2011, 27 juli 2011 en 28 juli 2011 gebruik gemaakt van de autosnelweg (A2). Zij heeft de belasting die daarvoor verschuldigd was niet op aangifte voldaan. In verband hiermee zijn aan belanghebbende met dagtekening 2 september 2011 vier naheffingsaanslagen BZM opgelegd van elk € 8. Bij iedere naheffingsaanslag is een verzuimboete van € 246 opgelegd. Nadien heeft de inspecteur ten aanzien van belanghebbende geen verzuimen meer geconstateerd.

2.3. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen en boeten terecht zijn opgelegd.

De naheffingsaanslagen

2.4. Vaststaat dat belanghebbende met de vrachtauto op de eerdergenoemde data gebruik heeft gemaakt van de autosnelweg op de plaats waar dat is geconstateerd. Daarmee heeft het belastbaar feit voor de BZM zich voorgedaan. Belanghebbende heeft ten onrechte de verschuldigde belasting niet op aangifte voldaan. De inspecteur heeft de verschuldigde belasting dan ook terecht nageheven. Dat op de naheffingsaanslagen is vermeld dat het gebruik van de weg is geconstateerd bij de niet bestaande afslag “Valke” kan het voorgaande niet wegnemen. Te meer niet nu belanghebbende aanstonds duidelijk was dat het de afslag Valkenswaard betrof.

De boeten

2.5.1. De opgelegde boeten berusten op artikel 13 van de BZM. Dit artikel luidt:

”1. Indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur, in afwijking van de artikelen 67b, 67c en 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen aan de houder.

2. Artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op het bedrag van de boete, genoemd in het eerste lid.

3. Indien de verschuldigde belasting wordt nageheven, legt de inspecteur de boete op gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. In andere gevallen vervalt, in afwijking van artikel 5:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de bevoegdheid tot het opleggen van de boete door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin het in het eerste of tweede lid bedoelde constateren heeft plaatsgevonden.”

2.5.2. Op grond van § 36 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst kan indien niet, te weinig of te laat wordt betaald, een verzuimboete van 5% van het wettelijk maximum van artikel 13 Wet BZM worden opgelegd, ofwel € 246.

2.5.3. Belanghebbende heeft aangevoerd dat aan haar vier maal een boete is opgelegd voor naheffingsaanslagen die op dezelfde datum zijn gedagtekend, terwijl het verzuimen betreft op 14 juli 2011, 25 juli 2011, 27 juli 2011 en 28 juli 2011. Volgens belanghebbende is haar door het verzamelen van meerdere naheffingsaanslagen en de verzending van die naheffingsaanslagen op één dag te concentreren, de mogelijkheid ontnomen om na het “eerste verzuim” ervoor te zorgen dat zij niet nogmaals een verzuim zou begaan.

2.5.4. In artikel 13 BZM is een boetebepaling opgenomen voor het niet, niet tijdig of niet geheel hebben betaald van de verschuldigde belasting. Het doel van deze bepaling is het inscherpen van het nakomen van fiscale verplichtingen. Belanghebbende is deze verplichting (ten onrechte) niet nagekomen. Zij is zelf verantwoordelijk voor de betaling van de BZM.

Gelet hierop en de geconstateerde verzuimen is de rechtbank van oordeel dat de boeten terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Alleen indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas) legt de inspecteur geen verzuimboete op. Het is aan belanghebbende om avas te stellen en, bij betwisting daarvan, te bewijzen. Belanghebbende heeft hiertoe echter niets gesteld.

2.5.5. Voor het “eerste verzuim” acht de rechtbank een boete van € 246 zowel relatief als absoluut passend en geboden. Gelet op het onder 2.5.4 genoemde doel van de onderhavige boetebepaling ziet de rechtbank in de onder 2.5.3 vermelde feiten en omstandigheden echter wel aanleiding om de boeten die na het “eerste verzuim” zijn opgelegd te matigen. Dit ook mede gezien het feit dat belanghebbende na het opleggen van de boeten kennelijk maatregelen heeft getroffen om in de toekomst aan haar fiscale verplichtingen voor de BZM te voldoen en de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende dit gezien de hoogte van de “eerste” boete van € 246 in relatie tot de hoogte van de verschuldigde belasting van € 8 per dag, ook zou hebben gedaan indien aan haar slechts één enkele boete zou zijn opgelegd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank voor het tweede, derde en vierde verzuim een boete van telkens € 150 passend en geboden. Daarbij is meegewogen dat de gegeven omstandigheden niet wegnemen dat belanghebbende op de hoogte had kunnen en moeten zijn van haar fiscale verplichtingen.

2.5.6. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank tegenover de betwisting door de inspecteur, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar financiële omstandigheden dermate slecht zijn dat deze zouden moeten leiden tot een (verdere) matiging van de boeten.

2.6. Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraken zijn gedaan op 28 juni 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juli 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.