Home

Rechtbank Breda, 28-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2240 BX4591, 11/4115

Rechtbank Breda, 28-06-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2240 BX4591, 11/4115

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 juni 2012
Datum publicatie
14 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX4591
Zaaknummer
11/4115

Inhoudsindicatie

Rechtbank beperkt berekening invorderingsrente op grond van zorgvuldigheidsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/4115

Uitspraakdatum: 28 juni 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 27 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen aan hem bij beschikking met dagtekening 16 februari 2011 in rekening gebrachte invorderingsrente van € 4.594.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2012 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de ontvanger, [gemachtigde]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de ontvanger in de gelegenheid gesteld inlichtingen te verschaffen. De in dit kader met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de invorderingsrente tot een bedrag van € 3.936;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 10,60;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2007 voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag vermogensbelasting (inclusief vergrijpboete en heffingsrente) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 46.988. Op het aanslagbiljet is 31 januari 2008 vermeld als uiterste datum van betaling.

2.2. Belanghebbende heeft op 7 januari 2008 een bedrag van € 46.988 van zijn spaarrekening naar zijn girorekening overgeboekt.

2.3.1. Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en boete op 29 januari 2008 bezwaar gemaakt. Het bezwaar hield (enkel) verband met de destijds bij de Hoge Raad voorliggende vraag of de in de AWR vermelde verlengde navorderingstermijn van 12 jaren gerechtvaardigd was.

2.3.2. Bij brief van 18 februari 2008 heeft de inspecteur de ontvangst van het bezwaar bevestigd. In die brief is onder meer vermeld:

“Momenteel zijn in het kader van aanslagen naar aanleiding van (andere) onderzoeken naar buitenlands vermogen procedures aanhangig dan wel worden beslissingen in vergelijkbare zaken aangehouden. Vanuit een oogpunt van proceseconomie ben ik voornemens ook de behandeling van dit bezwaarschrift aan te houden totdat op deze procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan.

Gelet op het vorenstaande kan ik niet binnen de gestelde termijn na ontvangst van uw bezwaarschrift

uitspraak doen. Ik verzoek u in te stemmen met de voorgestelde termijnverlenging en de beslistermijn

te verlengen totdat op deze procedures onherroepelijk uitspraak is gedaan. Om de termijnverlenging te

bevestigen, verzoek ik u dit aan te kruisen op bijgaand Reactieformulier bezwaar.

Indien u instemt met het aanhouden van uw bezwaar zal ik u na het onherroepelijk worden van de uitspraken van voornoemde procedures in de gelegenheid stellen om te worden gehoord. In dat kader

kunt u dan uw bezwaar nader toelichten. Daarnaast hebt u het recht om de stukken die op de zaak

betrekking hebben, in te zien.

Het indienen van een bezwaarschrift wordt door de Belastingdienst tevens beschouwd als een verzoek

om uitstel van betaling voor het door u bestreden bedrag. Ik deel u hierbij mee dat zonodig voor het in

geschil zijnde deel van de aanslag uitstel wordt verleend totdat op het ingediende bezwaarschrift is

beslist.”

2.4. Belanghebbende heeft door middel van genoemd reactieformulier aangegeven dat hij akkoord gaat met de voorgestelde termijnverlenging.

2.5. In verband met het voorgaande heeft de ontvanger uitstel van betaling verleend.

2.6. Met de arresten van 26 februari 2010 (nummers: 43050 en 43670, onder andere gepubliceerd in BNB 2010/199 en BNB 2010/200) heeft de Hoge Raad de onder 2.3.1 genoemde vraag beantwoord. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur bij de uitspraken op bezwaar van 24 juni 2010 de inspecteur de navorderingsaanslag, vergrijpboete en heffingsrente gehandhaafd. De ontvanger heeft daarop het uitstel van betaling beëindigd. Belanghebbende heeft tegen de voornoemde uitspraken op bezwaar op 4 augustus 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 22 juli 2011 ongegrond verklaard.

2.7.1. Belanghebbende heeft op 12 oktober 2010 een bedrag van € 46.246 betaald. Tevens heeft hij een tweetal teruggaven ontvangen, te weten een bedrag van € 2.347 in verband met de aanslag inkomstenbelasting over 2006 (aanslagnummer [nummer]H66) en een bedrag van € 2.247 in verband met de aanslag inkomstenbelasting 2008 (aanslagnummer [nummer]H86). Blijkens de beschikking invorderingsrente met dagtekening 16 februari 2011 heeft de ontvanger deze betaling en teruggaven als volgt afgeboekt:

belastingaanslag belasting invorderingsrente totaal

vermogensbelasting 2000 42.010 4.236 46.246

vermogensbelasting 2000 2.112 135 2.247

vermogensbelasting 2000 2.124 223 2.347

Totaal 46.246 4.594 50.840

2.7.2 Belanghebbende heeft tegen de beschikking invorderingsrente bij brief van 24 februari 2011, ingekomen bij de ontvanger op 24 februari 2011, bezwaar gemaakt. Hij heeft de ontvanger op 27 juni 2011 in gebreke gesteld voor wat betreft het overschrijden van de beslistermijn. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar met dagtekening 27 juni 2011 heeft de ontvanger de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen.

2.8. In geschil is of de ontvanger terecht invorderingsrente in rekening heeft gebracht.

2.9. Artikel 28 van de Invorderingswet schrijft de berekening van invorderingsrente bij

overschrijding van de voor een belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn dwingend voor. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende op grond van deze bepaling invorderingsrente is verschuldigd. De strekking van de regeling van de invorderingsrente is dat rente in rekening wordt gebracht of vergoed om elk voor- of nadeel met betrekking tot het tijdstip van betalen van belasting weg te nemen. Deze strekking brengt mee, dat bij de enkele overschrijding van de betalingstermijn, onafhankelijk van de vraag of al dan niet uitstel van betaling is verleend, invorderingsrente in rekening wordt gebracht. Dat belanghebbende al dan niet om uitstel heeft verzocht, staat aan de verschuldigdheid van de invorderingsrente dan ook niet in de weg.

2.10 Bij het verschuldigd zijn van heffingsrente kan onder omstandigheden het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat er geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764). Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit ook voor de invorderingsrente.

2.11. Belanghebbende stelt in dit verband dat de ontvanger hem de mogelijkheid heeft onthouden om het verschuldigde bedrag op tijd te voldoen en daardoor in gebreke is gebleven. Bij het betreffende aanslagbiljet was volgens belanghebbende geen acceptgiro gevoegd en was geen betalingskenmerk vermeld. Belanghebbende stelt dat hij diverse pogingen heeft ondernomen om te betalen, maar dat dit niet is gelukt vanwege het ontbreken van een betalingskenmerk. De ontvanger stelt dat uit de onderliggende stukken niet blijkt dat belanghebbende eerder dan op 12 oktober 2010 vergeefse pogingen heeft ondernomen het verschuldigde bedrag te betalen.

2.12.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de ontvanger niet aannemelijk gemaakt dat hij, voordat uitspraak is gedaan op het bezwaar betreffende de navorderingsaanslag en vergrijpboete, zijnde 24 juni 2010, pogingen heeft ondernomen het verschuldigde bedrag te betalen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat er, afgezien van de overboeking van het verschuldigde bedrag van de spaarrekening naar de betaalrekening van belanghebbende, geen schriftelijke bewijzen zijn die belanghebbendes stelling staven, alsmede dat gezien het uitstel van betaling, er voor belanghebbende ook geen noodzaak bestond om te betalen.

2.12.2. De rechtbank acht wel aannemelijk dat belanghebbende in de periode na de voornoemde datum vergeefse pogingen heeft ondernomen om het verschuldigde bedrag te betalen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de ontvanger op 12 oktober 2010 op de hoogte is geraakt van het feit dat belanghebbende door het ontbreken van een betalingskenmerk een probleem met betalen ondervond. Dienaangaande heeft belanghebbende ook een bewijs van de bank overgelegd. Verder acht de rechtbank van belang dat vanwege het feit dat de ontvanger het uitstel van betaling had beëindigd, belanghebbende vanaf 24 juni 2010 gehouden was te betalen. De rechtbank acht het tijdsverloop tussen de datum van de uitspraak op bezwaar en de datum van 12 oktober 2010 niet dusdanig dat niet aannemelijk is dat belanghebbende in die periode meerdere pogingen heeft ondernomen om te kunnen betalen. De rechtbank acht onder deze omstandigheden het niet betalen van de belastingschuld niet aan belanghebbende te wijten en ziet reden het bedrag van de ter zake daarvan belopen invorderingsrente te beperken tot de datum van 24 juni 2010. De ontvanger heeft voor dat geval berekend dat de invorderingsrente € 3.936 bedraagt. Belanghebbende heeft de berekening van dit bedrag niet bestreden. De rechtbank zal de berekening van de ontvanger dan ook volgen.

2.13. Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld.

2.14. De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de kosten van het reizen per openbaar vervoer tweede klasse van ’s-Hertogenbosch naar Tilburg ad € 10,60. Gesteld noch gebleken is dat er overigens kosten zijn gemaakt welke op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 28 juni 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juli 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.