Home

Rechtbank Breda, 17-07-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2534 BX8332, 12/2048

Rechtbank Breda, 17-07-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2534 BX8332, 12/2048

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
17 juli 2012
Datum publicatie
26 september 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX8332
Zaaknummer
12/2048

Inhoudsindicatie

Geen opgewekt vertrouwen door hulp bij aangifte

Belanghebbende is afkomstig uit Ethiopie. Hij is door een Ethiopische rechtbank veroordeeld tot betaling van 1/3e van zijn netto WAO-uitkering aan de ex-echtgenote aldaar, mede voor hun zoon. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aftrek terecht heeft beperkt tot het bedrag dat belangehbbende verschuldigd was, en daarvan het deel dat bestemd was voor de ex-echtgenote. De alimentatie voor de zoon was niet aftrekbaar nu hij daarvoor geen recht op kinderbijslag had o.g.v. artikel 7b AKW. Er was geen sprake van opgewekt vertrouwen doordat tijdens de "hulp bij aangifte" een hoger bedrag in de aangifte was opgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/2048

Uitspraakdatum: 17 juli 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 21 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.292 (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.96) en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde heffingsrente.

Zitting

Met toestemming van partijen is een mondelinge behandeling achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende woonde in 2009 in Nederland en had een toen in Ethiopië wonende ex-echtgenote en een in 2003 geboren zoon, [zoon].

2.2. Belanghebbende is gescheiden in 2003. Door het Zuidelijk gerechtshof van Hadia Zone in Ethiopië is hij veroordeeld tot het betalen van 35% van zijn WAO-uitkering aan de ex-echtgenote, mede ter voorziening in de kosten van levensonderhoud van [zoon].

2.3. Belanghebbende heeft op 31 maart 2010 middels de hulp-bij-aangifte service van de Belastingdienst aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.727 en daarbij, voor zover hier van belang, een bedrag van € 11.200 aan betaalde alimentatie als persoongebonden aftrek in aanmerking genomen. Het aangegeven inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, was € 6.527. Dit heeft geleid tot een voorlopige teruggave van € 4.535.

2.4. Belanghebbende heeft op 21 april 2010 opnieuw aangifte over 2009 gedaan naar hetzelfde belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.727 . Daarbij heeft hij wederom € 11.200 aan alimentatie afgetrokken plus € 1.160 aan levensonderhoud van een kind, geboren 20-10-2003 en € 3.535 specifieke zorgkosten. Het aangegeven inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen was € 1.832. Dit heeft geleid tot tweede voorlopige teruggave van € 1.040.

2.5. De inspecteur heeft tijdens de aanslagregelende fase belanghebbende verzocht om nadere gegevens over de € 11.200 aan opgegeven alimentatie. Omdat de inspecteur deze niet tijdig heeft ontvangen heeft hij de aangifte met het bedrag van € 11.200 gecorrigeerd en aldus de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 13.032, wat leidde tot een door belanghebbende terug te betalen bedrag.

2.6. Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag heeft de inspecteur geconcludeerd dat belanghebbende aannemelijk gemaakt had dat hij in 2009 een bedrag van € 5.000 overgemaakt had naar Ethiopië.

2.7. Belanghebbende heeft in het hoorgesprek aangegeven, dat hij € 3.900 heeft overgemaakt ten behoeve van zijn ex-echtgenote en € 1.100 ten behoeve van de zoon. De inspecteur heeft alsnog het bedrag van € 3.900 als aftrekpost geaccepteerd en bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, vastgesteld op € 10.292.

2.8. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht de aftrek van € 11.200 respectievelijk € 5.000 niet volledig heeft geaccepteerd.

2.9. De uitspraak van de rechter in Ethiopië vermeldt niet in hoeverre de verplichting tot betaling betrekking heeft op het levensonderhoud van de ex-echtgenote of van [zoon]. De inspecteur heeft de verplichting berekend op 35% x € 1.200 x 12 = € 5.040 min € 1.100 = (afgerond) € 3.900. Belanghebbende heeft zelf de verdeling aangegeven van € 3.900 respectievelijk € 1.100. De rechtbank acht de berekening van de inspecteur zeer redelijk, te meer nu uit de door belanghebbende overgelegde bankafschriften blijkt dat de feitelijke WAO-uitkering in 2009 € 975 per maand was. Voor zover belanghebbende meer heeft betaald, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat dat een betaling was op grond van een uit het familierecht voortvloeiende verplichting.

2.10. Artikel 6.14. Wet IB 2001 bepaalt dat uitgaven voor levensonderhoud van een kind niet in aanmerking worden genomen indien voor het kind het recht op kinderbijslag volgens artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is uitgesloten. Artikel 7b AKW bepaalt dat geen recht op kinderbijslag bestaat ten behoeve van een kind indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont tenzij het kind woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan. Belanghebbende gaat er terecht vanuit dat hij op grond van artikel 7b AKW geen recht heeft op kinderbijslag voor [zoon] en op grond van artikel 6.14 Wet IB 2001 evenmin recht heeft op aftrek van de kosten van levensonderhoud van [zoon].

2.11. De aanslag is dus in de uitspraak op bezwaar juist vastgesteld.

2.12. Belanghebbende heeft zijn aangifte laten invullen op het kantoor van de belastingdienst. Hij stelt, zakelijk weergegeven, dat sprake is van schending van het door de inspecteur in rechte opgewekte vertrouwen omdat hij mocht vertrouwen op een correcte invulling van zijn aangifte via de hulp-bij-aangifte-service door de medewerker van de Belastingdienst. Volgens belanghebbende heeft hij opgegeven dat hij € 5.000 aan alimentatie had betaald maar heeft deze medewerker daar € 11.200 van heeft gemaakt en heeft hij niet verteld dat de alimentatie voor [zoon] niet aftrekbaar was.

2.13. In het persbericht van het Ministerie van Financiën van 27 mei 1997, nr. 97/095,

V-N 1997/2151 pt. 3 staat onder punt 6 het volgende vermeld:

"Aan de belastingplichtige die gebruik maakt van de hulp-bij-aangifte wordt in het algemeen medegedeeld dat de aangifte nog het reguliere selectie- en beoordelingstraject zal volgen. Mocht deze mededeling achterwege zijn gebleven, dan mag de belastingplichtige er op vertrouwen dat de aangifte wordt gevolgd, tenzij later blijkt dat de belastingplichtige gegevens achterwege heeft gehouden."

2.14. De rechtbank zal er veronderstellenderwijs vanuit gaan dat aan belanghebbende niet is meegedeeld dat de aangifte nog het reguliere traject zou volgen. Nu in de aangifte een bedrag van € 11.200 is opgenomen maar belanghebbende zelf stelt dat hij maar € 5.000 aan alimentatie had opgegeven aan de ambtenaar die de aangifte invulde, kan hij aan de vermelding van dat hogere bedrag niet het vertrouwen ontlenen dat de aangifte zou worden gevolgd. Er was immers al bij het invullen van de aangifte sprake van een voor belanghebbende kenbare fout. Belanghebbende had dat zelf kunnen en moeten corrigeren. Weliswaar is aannemelijk dat belanghebbende de Nederlandse taal niet goed beheerst, maar van hem mag toch wel worden verwacht dat hij de juistheid van de in zijn aangifte vermelde bedragen controleert. Het bedrag van € 11.200 is ook zo veel hoger dan het werkelijk betaalde bedrag dat het verschil belanghebbende direct moet zijn opgevallen.

2.15. Bij het invullen van de aangifte is het hele bedrag aan alimentatie vermeld bij de onderhoudsverplichtingen jegens de ex-echtgenote. Er is geen bedrag afgetrokken voor levensonderhoud van [zoon]. Er was dus ook geen reden voor de ambtenaar die de aangifte invulde om aan belanghebbende te vertelen dat alimentatie voor [zoon] niet aftrekbaar was.

2.16. Het onder 2.14 en 2.15 overwogene leidt tot de conclusie dat geen sprake is van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen dat (a) meer aftrekbaar zou zijn dan de door belanghebbende verschuldigde en feitelijk betaalde bedrag en (b) alimentatie voor [zoon] aftrekbaar zou zijn. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. De aanslag is terecht en juist opgelegd.

2.17. Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de AWR wordt heffingsrente berekend ingeval een aanslag wordt vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat de heffingsrente ten onrechte of tot een hoog bedrag is vastgesteld of dat de inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat het vaststellen van de definitieve aanslag te lang heeft geduurd. Er is dan terecht heffingsrente in rekening gebracht.

2.18. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat belanghebbende, zoals hij stelt, de aanslag niet of moeilijk kan betalen, aan de rechtmatigheid van de aanslag en de beschikking heffingsrente niet af doet. Belanghebbende kan zich tot de ontvanger van de Belastingdienst wenden.

2.19. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier, de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 30 juli 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.