Rechtbank Breda, 03-08-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2995 BX9296, 12/897
Rechtbank Breda, 03-08-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:2995 BX9296, 12/897
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2012
- Datum publicatie
- 5 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9296
- Zaaknummer
- 12/897
Inhoudsindicatie
NiNbi-beschikking / verdedigingsrecht
Het niet in Nederland belastbaar inkomen is naar het oordeel van de rechtbank juist vastgesteld. De ten behoeve van zijn dochter betaalde alimentatie kan belanghebbende niet volledig aftrekken. Belanghebbende kan in de onderhavige procedure niet opkomen tegen de op de NiNbi-beschikking onder de noemer “totaal wereldinkomen” en “in Nederland belastbaar loon / verzamelinkomen” genoemde bedragen. Deze bedragen worden bepaald aan de hand van de aanslag IB die thans niet ter beoordeling staat. Voor zover belanghebbende stelt dat zijn in het EVRM neergelegde fundamentele verdedigingsrecht is geschonden faalt deze grief, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gebruik heeft gemaakt van de in de Wet op de rechtsbijstand opgenomen mogelijkheden te verzoeken om peiljaarverlegging of het als uitgangspunt hanteren van het in zijn aangifte IB verantwoorde inkomen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/897
Uitspraakdatum: 3 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Frankrijk),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 januari 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven beschikking waarbij zijn Niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: NiNbi) voor het jaar 2009 is vastgesteld op € 27.155 (beschikkingnummer NiNbi: [nummer].NB.96).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is in december 2002 naar Frankrijk geëmigreerd en woonde daar het gehele jaar 2009. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) over 2009 heeft hij niet geopteerd voor behandeling als binnenlandse belastingplichtige. Belanghebbendes aanslag IB 2009 staat onherroepelijk vast.
2.2. In de uitspraak op bezwaar tegen de NiNbi-beschikking die voor het jaar 2009 is vastgesteld, is het NiNbi verlaagd naar € -/- 10. Ter specificatie van dit bedrag zijn daarin een wereldinkomen genoemd van € 23.695 en een in Nederland belastbaar loon / verzamelinkomen van € 23.705.
2.3. Belanghebbende stelt, naar de rechtbank verstaat, dat zijn inkomen in het onderhavige jaar € 17.854 bedroeg en dat gelet op het bij aanslag IB 2009 vastgestelde inkomen van € 23.706, het NiNbi vastgesteld moet worden op het verschil tussen beide bedragen, derhalve op € -/- 5.852. Voor de becijfering van het inkomen op € 17.854 gaat belanghebbende uit van zijn pensioenuitkering van € 27.155, zijn WAO-uitkering van € 23.705, in totaal € 50.860, minus de in 2009 betaalde alimentatie van € 25.525 voor zijn echtgenote van wie hij duurzaam gescheiden leeft (hierna: zijn echtgenote) en minus de in 2009 betaalde alimentatie voor zijn dochter van € 7.481.
Verder stelt belanghebbende dat de vaststelling van zijn verzamelinkomen op de NiNbi beschikking over 2009 gevolgen heeft voor een toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand.
Ten aanzien van het NiNbi
2.4. De rechtbank overweegt dat het NiNbi voor de buitenlandse belastingplichtige, op grond van artikel 8a, tweede lid, letter b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), wordt vastgesteld op:
“het verschil tussen enerzijds het verzamelinkomen dat hij zou hebben genoten ingeval hij op de voet van artikel 2.5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 zou hebben gekozen voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen en, in geval van vrijstelling op grond op grond van bepalingen van interregionaal of internationaal recht, zonder die vrijstelling, en anderzijds het verzamelinkomen dat hij heeft genoten als buitenlands belastingplichtige”.
Het NiNbi wordt niet, zoals de inspecteur lijkt te menen, vastgesteld op het totale wereldinkomen verminderd met het in Nederland belastbaar loon / verzamelinkomen zoals dat is vastgesteld bij de aanslag IB.
2.5. De rechtbank stelt belanghebbendes NiNbi over 2009, op grond van het in 2.4 overwogene, vast op € -/- 10. Het verzamelinkomen dat belanghebbende zou hebben genoten bij keuze voor toepassing van de regels voor binnenlandse belastingplichtigen bedraagt € 23.695 (het wereldinkomen van € 50.860, bestaande uit een pensioenuitkering van € 27.155 en een WAO-uitkering van € 23.705, minus alimentatie voor zijn echtgenote van € 25.525 en alimentatie voor zijn dochter van € 1.640). Dit bedrag dient vervolgens te worden verminderd met het verzamelinkomen dat belanghebbende als buitenlandse belastingplichtige heeft genoten van € 23.705 (de WAO-uitkering waarvan de heffing aan Nederland is toegewezen). Anders dan belanghebbende bepleit, is de in het onderhavige jaar ten behoeve van zijn dochter betaalde alimentatie niet volledig aftrekbaar. Ook voor binnenlandse belastingplichtigen wordt deze aftrek, op basis van de artikelen 6.4, eerste lid, onderdeel a en 6.15 van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 36 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, beperkt tot vier maal € 410. In de uitspraak op bezwaar is het NiNbi dus correct vastgesteld.
2.6. Voor zover belanghebbendes grieven zijn gericht tegen overige op de NiNbi beschikking genoemde elementen, te weten het wereldinkomen en het verzamelinkomen, overweegt de rechtbank dat deze elementen in de onderhavige procedure niet ter beoordeling van de belastingrechter staan. Bepalend voor het al dan niet in aanmerking komen voor inkomensafhankelijke regelingen is het toetsingsinkomen (ex artikel 8 van de Awir). Het toetsingsinkomen van belanghebbende bestaat enerzijds uit het verzamelinkomen dat in Nederland belastbaar is zoals dat is vastgesteld bij de aanslag IB en anderzijds uit het NiNbi van belanghebbende zoals dat is vastgesteld bij beschikking (vergelijk artikel 8 van de Awir in samenhang met artikel 2 van de Awir en artikel 21, aanhef en onderdeel e, ten eerste van de AWR). De bedragen die zijn vermeld op de beschikking NiNbi en op de uitspraak op bezwaar tegen die beschikking, onder de noemer “totaal wereldinkomen” en “in Nederland belastbaar loon / verzamelinkomen” zijn dan ook niet van betekenis voor het toetsingsinkomen en daardoor ook niet voor de daarop gebaseerde inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Die vermeldingen geven uitleg over de berekeningswijze, maar raken het toetsingsinkomen niet. Relevant voor het toetsingsinkomen is immers uitsluitend de uitkomst van de berekening, te weten het bedrag dat is vastgesteld aan NiNbi. Als die uitkomst onjuist is, moet de beschikking NiNbi worden vernietigd. Als het bedrag aan NiNbi op een juist bedrag is vastgesteld, is er geen reden de beschikking NiNbi te vernietigen, ook niet indien de berekening verkeerde bedragen vermeldt. Dit kan worden verklaard door de omstandigheid dat de omvang van het wereldinkomen en het verzamelinkomen in Nederland uitsluitend worden bepaald aan de hand van de vastgestelde aanslag IB en niet worden beïnvloed door de vermeldingen daarover op de beschikking NiNbi.
2.7. Voorts stelt belanghebbende dat zijn echtgenote in het onderhavige jaar beslag had laten leggen op zijn inkomsten. De rechtbank overweegt dat een dergelijk beslag niet meebrengt dat de betreffende inkomsten niet worden geacht te zijn genoten, nu deze zijn verrekend in de zin van artikel 3.146, eerste lid en onderdeel b van de Wet IB 2001.
Ten aanzien van de toevoeging van de Raad voor de Rechtsbijstand
2.8. De rechtbank overweegt dat belanghebbendes verzamelinkomen op de NiNbi beschikking, zoals overwogen in 2.6, in de onderhavige procedure niet met succes kan worden bestreden. Voor zover belanghebbende stelt dat zijn in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) verankerde verdedigingsrecht is miskend, omdat hij zich niet met toevoeging van een raadsman tegen de NiNbi-beschikking heeft kunnen verweren, overweegt de rechtbank dat indien de Raad voor de Rechtsbijstand een verzoek om toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) op basis van belanghebbendes verzamelinkomen over 2009 heeft afgewezen, hij op basis van de Wet op de rechtsbijstand een zogeheten verzoek om peiljaarverlegging kon indienen. Anders dan belanghebbende meent, werkt een bestreden correctie dus niet per definitie door in de beoordeling van de aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand. Voorts bestaat op basis van de totstandkominggeschiedenis van die wet, de mogelijkheid om het in de aangifte IB verantwoorde inkomen als uitgangspunt te hanteren tot de beslissing op bezwaar of de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. Nu belanghebbende heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat hij tijdig een verzoekschrift heeft ingediend tot gebruikmaking van vorenbedoelde mogelijkheden, is aan de omstandigheid dat aan belanghebbende geen raadsman is toegevoegd, niet de gevolgtrekking te verbinden dat in de onderhavige procedure het in het EVRM verankerde verdedigingsrecht van belanghebbende is miskend.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 augustus 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.