Rechtbank Breda, 07-09-2012, BY0629, 12/718
Rechtbank Breda, 07-09-2012, BY0629, 12/718
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 7 september 2012
- Datum publicatie
- 18 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BY0629
- Zaaknummer
- 12/718
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting - 2%
De rechtbank oordeelt dat het Besluit (Stcrt.2011,nr. 12301) begunstigend beleid is met betrekking tot de inwerkingtreding van de tariefswijziging en toelichtend is met betrekking tot het begrip woning in de zin van artikel 14 WBR. De rechtbank acht daarom een bouwterrein geen woning.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/718
Uitspraakdatum: 7 september 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 17 januari 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Bij notariële akte van 10 november 2011 heeft belanghebbende, voor een onverdeelde helft, de eigendom verkregen van het perceel bouwterrein gelegen in bestemmingsplan [bouwgrond] (hierna: bouwgrond). De koopsom van de bouwgrond bedroeg € 757.238. Op 6 december 2011 is ter zake van de aanschaf van de bouwgrond € 35.130 (6% van € 585.500) overdrachtsbelasting betaald waarvan de helft, zijnde € 17.565, ten laste van belanghebbende is gekomen. Het verschil tussen de koopsom en de maatstaf van heffing van € 585.000 is gelegen in de werking van artikel 13 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet).
2.2.In geschil is of het verlaagd tarief van 2%, zoals genoemd in het Besluit van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) op het onderhavige geval van toepassing is.
2.3.Overdrachtsbelasting wordt geheven ter zake van een levering van een onroerende zaak (artikel 2, eerste lid, van de Wet. Het tarief bedraagt 6% met als uitzondering de verkrijging van een woning. In dat geval is de heffing 2% (artikel 14, respectievelijk eerste en tweede lid, van de Wet). De Wet heeft het begrip woning niet gedefinieerd.
In het Besluit heeft de staatssecretaris van Financiën het volgende, voor zover hier van belang, bekend gemaakt:
“3. Woning
De maatregel ziet uitsluitend op de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die naar hun aard zijn bestemd voor bewoning door particulieren. Het maakt geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier.
(…)
3.4. Voorbeelden van onroerende zaken waarvoor de regeling niet geldt
Niet als woning aan te merken zijn in ieder geval:
(…)
-grond bestemd voor woningbouw.”
2.4.Naar aanleiding van het Besluit zijn vanuit de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie vragen gesteld over de tijdelijke verlaging van het tarief. De volgende vragen zijn door de Staatssecretaris als volgt beantwoord:
“4. Valt "grond bestemd voor woningbouw" die door projectontwikkelaars wordt aangekocht voor toekomstige bouwplannen onder het verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting?
Reactie:
De aankoop van alleen grond valt niet onder de maatregel, ook niet als de grond is bestemd voor woningbouw. Zie het laatste voorbeeld onder 3.4 van het besluit van 1 juli 2011 (BLKB2011/1290M).
(…)
10. Valt onder het begrip woning ook een in aanbouw zijnde woning? Zo ja, hoever moet de woning dan zijn afgebouwd? Volstaat de fundering of moet er meer staan?
Reactie:
Een woning in aanbouw is op zich nog geen woning, maar de bestemming staat wel reeds vast bij de aanvang van de bouw. Een nieuwe woning in aanbouw kan voor de maatregel toch als woning worden aangemerkt als de fundering is aangebracht. De aankoop van alleen grond bestemd voor bebouwing, valt niet onder de maatregel. Zie het laatste voorbeeld onder 3.4 van het besluit van 1 juli 2011 (BLKB2011/1290M).”
2.5.Belanghebbende heeft gesteld dat een perceel bouwgrond waarvan de bestemming ‘wonen’ al vaststaat bij de aankoop vergelijkbaar is met de zinsnede ‘Een woning in aanbouw is op zich nog geen woning, maar de bestemming staat wel reeds vast bij de aanvang van de bouw’. Dit omdat ook de 2.1 vermelde akte de levering van een onroerende zaak betreft met een verplichting om er een woning te bouwen. Volgens belanghebbende is sprake van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel als niet ook in dat geval het tarief van 2% wordt toegepast.
2.6.Schending van het gelijkheidsbeginsel kan eerst aan de orde komen bij ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet ten eerste sprake zijn van feitelijk en rechtens gelijke gevallen oftewel identieke gevallen.
Het Besluit ziet uitsluitend op de verkrijging van een woning, die naar haar aard is bestemd voor bewoning, of rechten waaraan deze is onderworpen. De rechtbank is van oordeel dat het Besluit begunstigend beleid is met betrekking tot de inwerkingtreding van de tariefswijziging en toelichtend is met betrekking tot het begrip woning in de zin van genoemd artikel 14. Dit brengt met zich mee dat bij de toepassing van het Besluit het begrip woning beperkt dient te worden uitgelegd.
2.7.Aan belanghebbende is een perceel bouwgrond geleverd. In het Besluit is grond bestemd voor woning expliciet uitgesloten voor toepassing van het verlaagde tarief.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van feitelijk en juridisch gelijke gevallen. Immers het zijn van een woning is een eigenschap van het gebouw op de grond en niet van de grond zelf. Er is derhalve een feitelijk verschil tussen grond zonder gebouw of grond met een gebouw zijnde een woning. Bij de levering van de bouwgrond was de bouw van de woning niet aangevangen. De rechtbank is van oordeel dat daarom enkel grond is geleverd. Reeds dit feitelijk verschil brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat levering van grond met een woning niet gelijk is te stellen met de levering van enkel grond. De omstandigheid dat ten aanzien van die grond tevens de verplichting geldt dat daarop een woning gerealiseerd moet worden maakt dat niet anders. Evenmin wordt dit anders door de omstandigheid dat de Staatssecretaris voor de toepassing van het Besluit de enkele aanwezigheid van een fundering al aanmerkt als de aanwezigheid van een gebouw.
2.8.Belanghebbende stelt bovendien dat op grond van artikel 26 van het BUPO en artikel 14 EVRM tevens sprake kan zijn van ongerechtvaardigde discriminatie doordat ongelijke gevallen onevenredig ongelijk worden behandeld. Belanghebbende stelt hierbij dat de besluitgever, zijnde de Staatssecretaris, een ongeoorloofd verschil maakt tussen enkel bouwgrond met de verplichting een woning te stichten en bouwgrond waarop al een fundering is gerealiseerd.
2.9.De rechtbank is van oordeel dat van een discriminatie in de zin van de genoemde verdragsbepalingen geen sprake is. De Staatssecretaris verduidelijkt immers in het Besluit en het vraag en antwoord besluit enkel hoe hij in zijn taak als uitvoerder van de Wet aankijkt tegen het begrip woning als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet. Een dergelijke toelichting is geen discriminatie in de zin van genoemde verdragsartikelen.
2.10.Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.11.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 september 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.