Rechtbank Breda, 16-10-2012, BY2071, 12/2220
Rechtbank Breda, 16-10-2012, BY2071, 12/2220
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2012
- Datum publicatie
- 2 november 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2071
- Zaaknummer
- 12/2220
Inhoudsindicatie
Middels commerciële, door de belastingdienst goedgekeurde, software is een verzoek tot herziening van de voorlopige aanslag IB/PH over 2012 ingediend. De naar aanleiding hiervan opgelegde nadere voorlopige aanslag wijkt af van het herzieningsverzoek. Dat door de programmatuur van de belastingdienst de rubriek loonheffingen niet wordt ingelezen, dient voor rekening van de inspecteur te blijven. De nadere voorlopige aanslag beschouwt de rechtbank als een gedeeltelijke afwijzing van het herzieningsverzoek en is daarmee voor bezwaar vatbaar. De bepaling in de wet dat een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is, doet daaraan niet af. De brief van de inspecteur waarin is vermeld dat de als bezwaarschrift te beschouwen brief niet in behandeling kan worden genomen, moet als uitspraak op bezwaar worden opgevat. Voldaan aan het ‘tegen beter weten in’-criterium. Verzoek van belanghebbende om vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten ingewilligd, maar niet voor de bezwaarfase nu de forfaitaire vergoeding in een hoger bedrag resulteert.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/2220
Uitspraakdatum: 16 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal, de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 14 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2012 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [nummer].H.20.02 (hierna ook: de nadere voorlopige aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [belastingadviesbureau], en namens de inspecteur, [gemachtigden]
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de nadere voorlopige aanslag tot één zoals is vastgesteld bij de voorlopige aanslag met dagtekening 22 juni 2012;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.925,09;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Met dagtekening 16 januari 2012 heeft de inspecteur bij voorlopige aanslag met aanslagnummer [nummer].H.20.01 aan belanghebbende een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verleend van € 8.988. Het bedrag van de
voorlopige teruggaaf is als volgt gespecificeerd:
Loonheffing € 37.284
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen af € 28.296
Bedrag van de voorlopige aanslag € 8.988
Terug te ontvangen bedrag € 8.988
2.2.Op 3 april 2012 is namens belanghebbende een verzoek om herziening van de in 2.1 vermelde voorlopige aanslag ingediend. Dit verzoek is op elektronische wijze ingediend middels het softwareprogramma dat bij de gemachtigde in gebruik is. Volgens dat softwareprogramma vermeldt het ingediende verzoek een bedrag van € 31.500 aan loonheffingen. In de programmatuur van de Belastingdienst is het verzoek echter opgenomen zonder vermelding van de rubriek loonheffingen.
2.3.Naar aanleiding van het in 2.2 genoemde verzoek heeft de inspecteur met dagtekening 27 april 2012 de nadere voorlopige aanslag opgelegd (aanslagnummer [nummer].H.20.02). Het bedrag van de nadere voorlopige aanslag is daarbij als volgt gespecificeerd:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 28.296
Loonheffing af € 27.931
Nieuw bedrag van de voorlopige aanslag € 503
Nieuw te betalen € 503
2.4.Gemachtigde heeft in zijn brief aan de inspecteur van 9 mei 2012 tot uitdrukking gebracht dat hij namens belanghebbende bezwaar maakt tegen de nadere voorlopige aanslag. Daarbij is aangegeven dat alsnog rekening dient te worden gehouden met het bedrag van € 31.500 aan loonheffingen.
2.5.Bij brief van 14 mei 2012 heeft de inspecteur gereageerd op de brief van 9 mei 2012 van belanghebbende. De brief van de inspecteur vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Betreft
Verzoek of wijziging voorlopige aanslag IB/PV/ZVW 2012
Geachte heer/mevrouw,
U hebt per brief gevraagd om de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en eventueel de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet van het belastingjaar 2012 ten name van [belanghebbende] te wijzigen of op te leggen. Een verzoek om of een wijziging van een voorlopige aanslag moet u doen met het programma voorlopige aanslag of het formulier ‘Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2012’. Daarom kan ik uw brief niet in behandeling nemen.
U woont in Nederland
Wilt u digitaal uw verzoek of wijziging indienen? Dan kunt u gebruikmaken van het VA-programma 2012. Dit VA-programma kunt u downloaden van internet: www.belastingdienst.nl.
Wilt u uw verzoek of wijziging niet digitaal indienen? Dan kunt u gebruikmaken van het formulier
‘Verzoek of wijziging voorlopige aanslag 2012’.
(…)
Hebt u vragen?
Voor vragen over het programma of het formulier of deze brief kunt u bellen met de BelastingTelefoon: op maandag tot en met donderdag van 08.00 uur tot 20.00 uur en op vrijdag van 08.00 uur tot 17.00 uur, telefoonnummer 0800-0543.
(…)”
2.6.Met dagtekening 16 mei 2012, bij de rechtbank binnengekomen op 21 mei 2012, heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend. Het beroep is gericht tegen de brief van de inspecteur van 14 mei 2012.
2.7.Bij brief van 29 mei 2012 heeft de inspecteur belanghebbende bericht dat zijn verzoek van 9 mei 2012 is verwerkt.
2.8.Met dagtekening 22 juni 2012 is een derde voorlopige aanslag opgelegd (aanslagnummer [nummer].H.20.03). Het bedrag van de voorlopige teruggaaf is daarbij als volgt gespecificeerd:
Loonheffing € 31.500
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen af € 28.434
Bedrag van de voorlopige aanslag € 3.066
Terug te ontvangen bedrag € 3.066
2.9.Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de derde voorlopige aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Volgens belanghebbende is ten onrechte verzuimd hem een proceskostenvergoeding te verlenen voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het bezwaar tegen de nadere voorlopige aanslag. Ter zitting heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten voor bezwaar en beroep.
2.10.Zakelijk weergegeven heeft de inspecteur het volgende gesteld:
- De nadere voorlopige aanslag is geheel in overeenstemming met het verzoek van 3 april 2012 zoals dat verzoek luidt volgens de programmatuur van de Belastingdienst. De nadere voorlopige aanslag is dan ook in overeenstemming met het door belanghebbende gedane verzoek om herziening van de in 2.1 genoemde voorlopige aanslag.
- De brief van 9 mei 2012 die belanghebbende in reactie op de nadere voorlopige aanslag heeft gestuurd, is niet op te vatten als een bezwaarschrift tegen de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om herziening van de in 2.1 genoemde voorlopige aanslag nu artikel 9.5, derde lid, Wet IB 2001 bepaalt dat een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is.
- De brief van 9 mei is evenmin aan te merken als een verzoek om herziening van de nadere voorlopige aanslag, omdat het verzoek niet is gedaan op de wijze die in artikel 24a Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (hierna: uitv.reg. AWR) is voorgeschreven.
- De website van de Belastingdienst is op te vatten als ‘langs elektronische weg’ als bedoeld in artikel 24a uitv.reg. AWR. Als gevolg daarvan zijn belastingplichtigen gehouden voor het doen van een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag de invulinstructies te volgen die de website van de Belastingdienst vermeldt.
- De website van de Belastingdienst biedt de keuze tussen het VA-programma en het bij de BelastingTelefoon te bestellen formulier ‘Verzoek of wijziging voorlopige aanslag’. Anders dan bij het VA-programma kunnen op het formulier wel de loonheffingen worden vermeld. Indien op dat formulier melding wordt gemaakt van het aan te houden bedrag aan loonheffingen wordt een dergelijke vermelding ook als zodanig in de computerbestanden van de Belastingdienst ingelezen en verwerkt. De rubriek loonheffingen ontbreekt in het van de website van de Belastingdienst te downloaden VA-programma ter voorkoming dat veel te hoge bedragen aan loonheffingen worden ingevuld en belastingplichtigen te hoge teruggaven ontvangen waarop zij uiteindelijk geen recht hebben.
- Indien een belastingplichtige geen gebruik kan of wil maken van het te downloaden VA-programma, schrijft voormelde website gebruikmaking van het bij de BelastingTelefoon te bestellen formulier voor. Nu belanghebbende zich niet kon verenigen met (onder meer) het bedrag aan loonheffingen dat in aanmerking is genomen bij de in 2.1 vermelde voorlopige aanslag en het VA-programma niet voorziet in de mogelijkheid de loonheffingen te vermelden, doet zich de situatie voor dat van het VA-programma geen gebruik kan worden gemaakt waardoor belanghebbende het op de website genoemde formulier bij de BelastingTelefoon had moeten opvragen en invullen. Nu belanghebbende dat niet heeft gedaan, is niet voldaan aan het vereiste dat op de voorgeschreven wijze om wijziging van de voorlopige aanslag is verzocht.
- Indien de brief van 9 mei 2012 wel als een bezwaarschrift heeft te gelden, is het bezwaar voortvarend afgehandeld doordat met dagtekening 22 juni 2012 de voorlopige aanslag is opgelegd zoals belanghebbende die bepleit.
- De brief van de inspecteur van 14 mei 2012 is geen uitspraak op bezwaar nu die brief geen oordeel bevat over het in de brief van 9 mei gedane verzoek, maar slechts uitleg geeft over de indieningswijze van een verzoek om herziening van de voorlopige aanslag. Indien belanghebbende overeenkomstig de uiteenzetting in die brief zou hebben gehandeld, had hij kennis genomen van de website van de Belastingdienst waardoor hij had geweten dat hij, nu het onmogelijk is het VA-programma te gebruiken voor het doorgeven van wijzigingen in de loonheffingen, bij de BelastingTelefoon het daartoe bestemde formulier moest opvragen.
2.11.1.Artikel 9.5 Wet IB 2001 bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Een voorlopige aanslag wordt door de inspecteur op verzoek herzien voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag wordt afgewezen.
3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.
(…)”
2.11.2.De teksten van de door de inspecteur van belang geachte artikelen uit de uitv.reg. AWR luiden als volgt:
“Artikel 24
Indien een voorlopige aanslag inkomstenbelasting is of zal worden vastgesteld en een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de opgelegde of op te leggen voorlopige aanslag, doet de belastingplichtige daarvan zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangewezen wijze mededeling aan de inspecteur. Deze mededeling wordt geacht een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 te zijn.
Artikel 24a
Een verzoek tot vaststelling van een voorlopige aanslag voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting alsmede een verzoek tot herziening als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, onderscheidenlijk artikel 27, tweede lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, van een dergelijke voorlopige aanslag wordt op de door de inspecteur aangegeven wijze langs elektronische weg gedaan, ingeval het verzoek wordt gedaan door een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de wet die binnenlands belastingplichtige is.”
2.12.De rechtbank verwerpt de opvatting van de inspecteur dat artikel 24a uitv.reg. AWR hier van toepassing is. Hier doet zich immers niet de situatie voor van een voorlopige aanslag opgelegd aan een administratieplichtige als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de AWR. Aan een oordeel over de door de inspecteur aan artikel 24a uitv.reg. AWR gegeven uitleg komt de rechtbank daarom niet toe.
2.13.Uit artikel 24 uitv.reg. AWR vloeit voort dat een herzieningsverzoek moet worden gedaan op de door de inspecteur aangewezen wijze. Nu belanghebbende zoals hij onvoldoende weersproken heeft verklaard, het verzoek heeft ingediend middels door de Belastingdienst goedgekeurde commerciële software, is naar het oordeel van de rechtbank daarmee sprake van een herzieningsverzoek dat is gedaan op de door de inspecteur aangewezen wijze. Bij een andersluidend oordeel zou het goedkeuren van die betreffende software immers geen functie hebben. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat uit het desbetreffende softwareprogramma zelf blijkt dat loonheffingen die langs deze weg ter kennis van de inspecteur worden gebracht, door de Belastingdienst niet worden verwerkt. Het is dan ook aan de Belastingdienst te wijten dat de nadere voorlopige aanslag is opgelegd met voorbijgaan aan het bedrag aan loonheffingen dat belanghebbende heeft gemeld door invulling van het daarvoor bestemde vak in het door hem gebruikte en door de Belastingdienst aanvaarde digitale formulier (Vgl. Hoge Raad 13 juli 2012, nr. 10/05309, LJN BV1885).
2.14.Gelet op het in 2.13 geoordeelde is het door belanghebbende in 2.2 gedane verzoek, een herzieningsverzoek als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, Wet IB 2001.
2.15.In reactie op het herzieningsverzoek is aan belanghebbende de in 2.3 vermelde nadere voorlopige aanslag opgelegd. Deze nadere voorlopige aanslag komt niet geheel tegemoet aan belanghebbendes verzoek zoals hij dat heeft ingediend. Materieel gezien moet
de nadere voorlopige aanslag dan ook worden opgevat als de gedeeltelijke afwijzing van het herzieningsverzoek in de zin van artikel 9.5, tweede lid, Wet IB 2001.
2.16.Uit het tweede lid van artikel 9.5 Wet IB 2001 vloeit voort dat de gehele of gedeeltelijke afwijzing van een herzieningsverzoek een voor bezwaar vatbare beschikking betreft. Blijkens het in 2.15 geoordeelde heeft de gedeeltelijke afwijzing van het herzieningsverzoek hier de vorm van een nadere voorlopige aanslag. De vraag rijst of de nadere voorlopige aanslag een voor bezwaar vatbare beschikking is (standpunt belanghebbende) of niet, nu het derde lid van voormeld artikel bepaalt dat een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is (standpunt inspecteur). In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
2.17.Aan de Memorie van Toelichting bij de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 ontleent de rechtbank de volgende passages (Kamerstukken II 2009-2010, 32 130, nr 3, pagina 3, 49-50):
“In de inkomstenbelasting worden verder twee vereenvoudigingen aangebracht. Zo kan een voorlopige aanslag worden herzien zonder dat er bezwaar hoeft te worden gemaakt en is er in geval van een geschil, altijd rechtsbescherming.
(..)
Volgens het tweede lid staat tegen de beslissing van de inspecteur een herzieningsverzoek
geheel of gedeeltelijk af te wijzen de mogelijkheid van bezwaar open. Daarom is het ook niet nodig dat de voorlopige aanslag zelf voor bezwaar vatbaar is (derde lid). (…) Een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een herzieningsverzoek leidt altijd tot een voor bezwaar vatbare beschikking, zelfs als uit het contact vooraf met belastingplichtige blijkt dat deze het eens is met de afwijzing.(…)
De tweede volzin van het tweede lid maakt het mogelijk tegen de afwijzing van een verzoek om voorlopige aanslag op te leggen in bezwaar te komen. In zoverre is sprake van een verbetering van de rechtsbescherming.”
2.18.Uit voormelde parlementaire geschiedenis blijkt dat een gehele of gedeeltelijke afwijzing van een herzieningsverzoek altijd leidt tot een voor bezwaar vatbare beschikking. Er is geen reden om aan te nemen dat dat anders is indien de beslissing op het herzieningsverzoek geschiedt in de vorm van een nieuwe voorlopige aanslag.
2.19.De rechtbank beschouwt de nadere voorlopige aanslag dan ook als een voor bezwaar vatbare beschikking. Hieruit vloeit voort dat de brief van 9 mei 2012 van belanghebbende dient te worden aangemerkt als bezwaar tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van het herzieningsverzoek.
2.20.1. In de brief van de inspecteur van 14 mei 2012 is vermeld dat de brief van gemachtigde van 9 mei 2012 – het bezwaarschrift – niet in behandeling kan worden genomen. Verder is de voor belanghebbende openstaande handelwijze vermeld voor het geval hij het verzoek digitaal dan wel niet-digitaal wil doen. De inspecteur heeft hiermee miskend dat de Belastingdienst, bij het ontbreken van een daartoe strekkende wettelijke bepaling, niet gerechtigd is om belastingplichtigen voor te schrijven hoe een bezwaarschrift moet worden ingediend tegen de beschikking tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een herzieningsverzoek.
2.20.2.De inspecteur stelt, naar de rechtbank hem begrijpt, dat hij met zijn brief van 14 mei 2012 slechts heeft medegedeeld dat en waarom hij nog geen besluit kan nemen en dat de mededeling geen schriftelijke weigering in de zin van artikel 6:2, aanhef en onderdeel a, van
de Awb is, omdat op het moment waarop hij voormelde mededelingen deed, de wettelijke termijn om een beslissing te nemen nog niet was verstreken. Blijkbaar doet de inspecteur hiermee een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2005, nr. 40 642, LJN AT3989. Deze stelling kan de inspecteur echter niet baten. Door de mededeling van de inspecteur dat hij, hoewel daartoe gehouden, geen acht slaat op de in het bezwaarschrift genoemde inkomensgegevens, is blijk gegeven van een op rechtsgevolg gerichte handeling waarmee de behandeling van het bezwaar is afgesloten. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van 14 mei 2012 alle kenmerken van een uitspraak op bezwaar en moet deze brief als zodanig worden aangemerkt. Uit het beroepschrift volgt dat belanghebbende deze brief ook als een uitspraak op bezwaar heeft opgevat. Het feit dat de brief van 14 mei 2012 geen rechtsmiddelverwijzing bevat, doet hieraan niet af. Aan het oordeel doet evenmin af dat deze brief niet de woorden “uitspraak op bezwaar” bevat.
2.21.Het beroepschrift is dus ontvankelijk. Het is tevens gegrond nu de inspecteur alsnog bij de derde voorlopige aanslag – de voorlopige aanslag van 22 juni 2012 – aan de bezwaren van belanghebbende is tegemoetgekomen.
2.22.Namens belanghebbende is in de brief van 9 mei 2012 verzocht om een kostenvergoeding. Aan belanghebbende is geen proceskostenvergoeding toegekend. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met betrekking tot de proceskosten
2.23.Belanghebbende stelt dat de handelwijze van de inspecteur aanleiding geeft voor vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten nu ten tijde van de verzending van de brief van 14 mei 2012 reeds duidelijk was dat de daarin vervatte beslissing geen stand kon houden, zodat sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802.
2.24.Uit deze toelichting van belanghebbende maakt de rechtbank op dat hij in de handelwijze van de inspecteur reden ziet tot een hogere althans geen lagere vergoeding dan een vergoeding zoals die voortvloeit uit toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Uit de toepassing van het besluit vloeit voor de kosten van de bezwaarfase een vergoeding van proceskosten voort van € 218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1). Nu het verzochte bedrag aan proceskosten, voor zover betrekking hebbende op de bezwaarfase, voormeld bedrag niet overschrijdt, begrijpt de rechtbank belanghebbende aldus dat aanspraak wordt gemaakt op geen lager bedrag dan € 218. De rechtbank kent daarom voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding van € 218 toe.
2.25.1.Met betrekking tot de kosten van de beroepsfase overweegt de rechtbank als volgt. In de brief van 9 mei 2012 – het bezwaarschrift – is aangegeven dat rekening dient te worden gehouden met € 31.500 aan loonheffingen. Door in de brief van 14 mei 2012 aan te geven dat het geschrift niet in behandeling kan worden genomen en te verzuimen de nadere
voorlopige aanslag te herzien, heeft de inspecteur in zijn als uitspraak op bezwaar geldende brief van 14 mei 2012 ten onrechte de nadere voorlopige aanslag gehandhaafd terwijl de onjuistheid van die beslissing op dat moment duidelijk moest zijn. Een en ander brengt naar
het oordeel van de rechtbank mee dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen.
2.25.2.Volgens de overgelegde kostenstaat bestaan de proceskosten uit griffierecht en uit kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met betrekking tot laatstgenoemde kosten ziet een bedrag van € 1.432,20 exclusief omzetbelasting op de beroepsfase (620 minuten tegen een uurtarief van € 132 te vermeerderen met 5% kantoorkosten). De inspecteur heeft de kosten niet betwist. De rechtbank acht de hoogte ervan in dit geval redelijk gelet op de inhoud en omvang van de door gemachtigde ingebrachte stukken ter zake van het beroep en stelt de vergoeding exclusief omzetbelasting voor de kosten van beroep vast op € 1.432,20.
2.25.3.Nu de omzetbelasting op belanghebbende drukt, moet het in 2.25.2 genoemde bedrag worden verhoogd met de omzetbelasting. Belanghebbende heeft ter zake van alle in de kostenstaat genoemde prestaties het per 1 oktober 2012 naar 21% verhoogde BTW-tarief toegepast. Van de totale tijdsbesteding van 620 minuten houden 560 minuten verband met prestaties die vóór 1 oktober 2012 hebben plaatsgevonden. De resterende 60 minuten zien op de zitting. Die heeft na 1 oktober 2012 plaatsgevonden. In artikel XIX van de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013, Stb. 2012, 321, is voorzien in overgangsrecht op grond waarvan prestaties die plaatsvinden vóór 1 oktober 2012 vallen onder het tarief van 19%, ook al wordt de belasting pas ná 30 september verschuldigd en geldt voor prestaties die plaatsvinden ná 30 september 2012 het 21%-tarief, ook al vloeien die voort uit een overeenkomst die eerder is aangegaan. Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe de vergoeding inclusief omzetbelasting voor de kosten van beroep vast te stellen op € 1.707,09 (560 minuten tegen een uurtarief van € 132 te vermeerderen met 5% kantoorkosten en vervolgens te vermeerderen met 19% BTW plus 60 minuten tegen voornoemd uurtarief en vermeerderd met 5% kantoorkosten met vervolgens vermeerdering met 21% BTW).
2.26.Gelet op hetgeen in 2.24 en 2.25.3 is overwogen, stelt de rechtbank de te vergoeden proceskosten voor bezwaar en beroep tezamen vast op € 1.925,09 (€ 218 plus € 1.707,09).
Deze uitspraak is gedaan op 16 oktober 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 oktober 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.