Home

Rechtbank Breda, 30-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3818 BY8865, 11/1733

Rechtbank Breda, 30-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3818 BY8865, 11/1733

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 oktober 2012
Datum publicatie
18 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BY8865
Zaaknummer
11/1733

Inhoudsindicatie

Telefonisch horen; artikel 7:2 Awb; Wet WOZ

Anders dan belanghebbende is de rechtbank van oordeel dat telefonisch horen slechts kan worden toegepast indien beide partijen hiermee instemmen. De heffingsambtenaar wil, gelet op de door hem wenselijk geachte werkwijze, geen gebruik wil maken van de door belanghebbende voorgestelde mogelijkheid telefonisch te horen. Ingeval belanghebbende dan niet in gaat op het zijdens de heffingsambtenaar gedane voorstel ten stadhuize te worden gehoord, kan schending van de hoorplicht de heffingsambtenaar niet worden tegen geworpen.

De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/1733

Uitspraakdatum: 30 oktober 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de heffingsambtenaar van 15 februari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), is gewaardeerd op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Zevenbergen, en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

Vooraf: het horen van belanghebbende

2.1. Belanghebbende heeft erover geklaagd dat hij ondanks een nadrukkelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaar mondeling toe te lichten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij in zijn belangen is geschaad, nu hij de heffingsambtenaar heeft aangegeven telefonisch gehoord te willen worden, maar de heffingsambtenaar daar niet toe is overgegaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

2.2. In de Memorie van antwoord bij het wetsontwerp Eerste tranche Awb, Kamerstukken II, 1990/91, 21 221, nr. 5, vraag en antwoord 2.195, wordt de vraag of bij belastingbeschikkingen telefonisch horen mogelijk is, als volgt beantwoord:

"Telefonisch horen voldoet niet aan de minimumeisen die in de Awb aan het horen in de bezwaarschriftfase worden gesteld. Het is echter mogelijk dat alvorens een uitnodiging wordt verzonden, telefonisch contact met de indiener van het bezwaarschrift wordt gezocht om een en ander te vragen en verduidelijkt te krijgen. Goed voorstelbaar is, dat de indiener van het bezwaarschrift in dat gesprek laat weten geen behoefte meer te hebben aan het horen, bij voorbeeld omdat eventuele misverstanden uit de weg zijn geruimd".

2.3. In de Memorie van toelichting bij het wetsontwerp Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling over behandeling van klachten over bestuursorganen, Kamerstukken II, 1997/98, 25 837, nr. 3, blz. 20, wordt over telefonisch horen onder meer opgemerkt:

"Telefonisch horen is niet zonder meer uitgesloten, maar dient met de nodige zorgvuldigheid plaats te vinden. Het is alleen mogelijk indien er in overleg met de klager toe wordt besloten. Indien het bestuursorgaan telefonisch horen toereikend vindt, dient het daarover met de klager overeenstemming te bereiken. In de meeste gevallen zal dit betekenen dat de klager telefonisch wordt benaderd met de vraag of hij van een hoorzitting zou willen afzien. Daarbij dient benadrukt te worden dat de klager altijd de keuze heeft een hoorzitting te laten beleggen. Ziet de klager af van een hoorzitting, dan zal het horen in een later telefoongesprek kunnen plaatsvinden. Zo'n tweede gesprek zal in de regel nodig zijn om de klager de gelegenheid te geven zich voor te bereiden. Ook van het telefonisch horen dient een verslag te worden opgemaakt."

2.4. Uit de hiervoor aangehaalde passages leidt de rechtbank af dat de wetgever met de in afdeling 7.2 van de Awb geregelde hoorplicht in de bezwaarfase het oog heeft gehad op de lijfelijke aanwezigheid van een of meer vertegenwoordigers van het bestuursorgaan en de klager(s) tijdens het hoorgesprek en niet op telefonisch horen. Indien een van beide partijen telefonisch horen evenwel toereikend vindt, dient hierover overeenstemming te worden bereikt met de wederpartij. Van enige overeenstemming tussen partijen was in het onderhavige geval geen sprake. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld steeds gemotiveerd aangegeven te hebben niet in te stemmen met het verzoek van belanghebbende om telefonisch te worden gehoord. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar nog verklaard dat een belanghebbende en gemachtigde als regel altijd op het gemeentehuis worden gehoord, omdat alleen op die manier de ten opzichte van belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid kan worden gegarandeerd. Bij het horen op het gemeentehuis is immers direct inzage mogelijk in op de gemeente aanwezige relevante gegevens, zoals onder meer de plankaarten. Het horen gebeurt ook altijd in aanwezigheid van een andere persoon en er is de mogelijk om tijdens het horen relevante stukken uit te wisselen. Bij telefonisch horen is dit allemaal niet mogelijk. De heffingsambtenaar heeft verder onbestreden gesteld dat de gemachtigde van belanghebbende geen redenen heeft gegeven die hem zouden verhinderen bij een hoorzitting aanwezig te kunnen zijn. De gemachtigde woont in een buurgemeente en de hoorzittingen waren aan het begin van de dag gepland om het de gemachtigde zo gemakkelijk mogelijk te maken. Clustering van de gesprekken betreffende meerdere bezwaarschriften van verschillende cliënten van de gemachtigde is voorts mogelijk. De gemachtigde is tweemaal uitgenodigd voor een hoorzitting, maar beide keren niet verschenen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de heffingsambtenaar terecht daaruit de conclusie heeft kunnen trekken dat belanghebbende feitelijk geen gebruik wenste te maken van het recht gehoord te worden. Van een schending van belanghebbendes belangen door de heffingsambtenaar is dan geen sprake. Belanghebbendes stelling faalt.

De waarde van de woning

2.5. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2010 op € 857.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 bekend gemaakt. In de uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde en de aanslag gehandhaafd.

2.6. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 723.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde.

2.7. De heffingsambtenaar heeft de door hem verdedigde waarde van de woning onderbouwd met een taxatierapport opgemaakt op 9 september 2011, door [taxateur A], taxateur. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 857.000. Bij de waardebepaling is rekening gehouden met de gerealiseerde verkoopprijzen van de in [woonplaats] gelegen objecten [vergelijkingsobject 1], [vergelijkingsobject 2] en [vergelijkingsobject 3], [vergelijkingsobject 4] en [vergelijkingsobject 5]. Naast gegevens en foto’s van de woning, bevat het taxatierapport gegevens en foto’s van de ter vergelijking opgevoerde objecten en een matrix.

2.8. Belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde van de woning onderbouwd met een taxatierapport van 22 februari 2011 opgemaakt door [taxateur B], taxateur. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 723.000. Bij de waardebepaling is rekening gehouden met de gerealiseerde verkoopprijzen van de in [woonplaats] gelegen objecten [vergelijkingsobject 3] en [vergelijkingsobject 5]. Naast gegevens en foto’s van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens en foto’s van de ter vergelijking opgevoerde objecten.

2.9. De rechtbank stelt vast dat in beide taxatierapporten de waarde van de woning is bepaald volgens de vergelijkingsmethode. Bij de waardebepaling is rekening gehouden met verkoopprijzen die voor een aantal andere objecten zijn gerealiseerd. Op zichzelf is dit een werkwijze die een goede benadering geeft van de te bepalen waarde, mits de objecten vergelijkbaar zijn en rond de waardepeildatum zijn verkocht.

2.10. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij de heffingsambtenaar. Ten aanzien van het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport overweegt de rechtbank als volgt. Het daarin als vergelijking gehanteerde object [vergelijkingsobject 2] acht de rechtbank wat betreft bouwstijl en uitstraling niet voldoende vergelijkbaar. De overige vier in het taxatierapport genoemde objecten zijn wat betreft bouwstijl, uitstraling, ligging, kwaliteit en onderhoud wel voldoende vergelijkbaar met de woning, zodat die objecten als vergelijkingsobjecten kunnen dienen. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij zich wat betreft de bouwstijl en uitstraling van [vergelijkingsobject 5] heeft gebaseerd op de foto die in het door belanghebbende overgelegde taxatierapport is opgenomen. De vergelijkingsobjecten zijn kort vóór de waardepeildatum verkocht, zodat de gerealiseerde verkoopprijzen terecht als uitgangspunt zijn genomen bij het bepalen van de waarde van de woning. Weliswaar vertonen deze vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar de heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen, zoals de inhoud en perceelsoppervlakte voldoende rekening is gehouden. Met inachtneming van die onderlinge verschillen geven de gerealiseerde verkoopprijzen van die objecten naar het oordeel van de rechtbank dan ook steun aan de door heffingsambtenaar verdedigde waarde.

2.11. Ten aanzien van het taxatierapport van belanghebbende overweegt de rechtbank als volgt. Dit taxatierapport bevat weliswaar goede vergelijkingsobjecten maar maakt in tegenstelling tot het door de heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport niet inzichtelijk of en, zo ja, hoe met de onderlinge verschillen ten opzichte van de woning rekening is gehouden. Nu de onderbouwing van de waarde onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, acht de rechtbank het door belanghebbende overgelegde rapport van minder gewicht als dat van de heffingsambtenaar. Op deze grond concludeert de rechtbank dat belanghebbende de door hem verdedigde waarde onvoldoende heeft onderbouwd.

2.12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2012 door mr.drs. J.W.J. Huige, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 november2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.