Rechtbank Breda, 30-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4014 BY8877, 12-1821
Rechtbank Breda, 30-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4014 BY8877, 12-1821
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2012
- Datum publicatie
- 18 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BY8877
- Zaaknummer
- 12-1821
Inhoudsindicatie
Verzuimboete wegens te late aangifte vennootschapsbelasting
De inspecteur maakt aannemelijk dat de aanmaning tot het doen van aangifte is verzonden. De verzending van de aanmaning rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van de aanmaning. Dit vermoeden heeft belanghebbende niet ontzenuwd. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. Belanghebbende heeft niet de van haar in redelijkheid te vergen zorg betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte tijdig door haar gemachtigde zou worden ingediend. De boete van € 2.460 is, gelet op de omstandigheden van het geval, passend en geboden.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/1821
Uitspraakdatum: 30 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 maart 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar bij beschikking opgelegde verzuimboete, gelijktijdig opgelegd met de aan belanghebbende over het jaar 2010 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Met dagtekening 10 december 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende de aanslag vennootschapsbelasting 2010 opgelegd naar een geschat belastbaar bedrag van € 1.000. Gelijktijdig met de aanslag is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete van € 2.460 opgelegd wegens het niet doen van de aangifte. De op 28 december 2011 bij de inspecteur ingediende aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2010 is als bezwaarschrift aangemerkt. Het bezwaar tegen de boetebeschikking is door de inspecteur ongegrond verklaard.
2.2. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de verzuimboete terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.
2.3. Ingevolge artikel 67a van de AWR,zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2010, kan de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet of niet tijdig heeft gedaan (hierna: het aangifteverzuim) een verzuimboete van ten hoogste € 4.920 opleggen. In § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het Besluit) is bepaald dat de inspecteur ter zake van een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting een verzuimboete van 50% van het wettelijk maximum oplegt. Naar vaste jurisprudentie, die heeft geleid tot het opnemen van § 4 in het Besluit, legt de inspecteur bij afwezigheid van alle schuld geen verzuimboete op.
2.4. Belanghebbende doet primair een beroep op afwezigheid van alle schuld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij, anders dan de inspecteur stelt, geen herinnering of aanmaning tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting 2010 heeft ontvangen. Pas na ontvangst van de ambtshalve aanslag 2010 was het belanghebbende en haar adviseur duidelijk dat er geen Becon-uitstel was verleend. Na ontvangst van de aanslag is de aangifte op 28 december 2011 ingediend, dus ruim, aldus belanghebbende, binnen de uiterste termijn van de Beconregeling. Belanghebbende stelt zich subsidiair op het standpunt dat de boete niet proportioneel is in relatie tot de aanslag. Zij is in 2009 opgericht en in 2009 en 2010 hadden er nog geen activiteiten plaatsgevonden en er was nog geen omzet.
2.5. Niet in geschil is dat belanghebbende een uitnodiging tot het doen van aangifte heeft ontvangen en dat daarin is vermeld dat de aangifte vóór 1 juni 2011 moet zijn ingediend. Vaststaat voorts dat de aangifte op 28 december 2011 is ontvangen. Evenmin is in geschil dat aan belanghebbende geen individueel uitstel tot het doen van aangifte of uitstel met toepassing van de Beconregeling is verleend. De aangifte is dan ook te laat ingediend. Belanghebbende stelt evenwel dat zij nimmer een herinnering of een aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen.
2.6. Ingevolge artikel 67a van de AWR, gelezen in samenhang met artikel 9, derde lid, van de AWR, kan voor het niet-tijdig indienen van de aangifte voor een aanslagbelasting een boete worden opgelegd indien de belastingplichtige is aangemaand binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte te doen. Zonder aanmaning is oplegging van een verzuimboete voor het hier bedoelde aangifteverzuim dus uitgesloten. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3 blz. 34-35) volgt dat de Belastingdienst aan de aanmaning een herinnering laat voorafgaan. Pas wanneer de belastingplichtige de aanvankelijke uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering én de aanmaning heeft genegeerd, legt de Belastingdienst haar de boete van artikel 67a van de AWR op. Het een en ander brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voor het opleggen van de verzuimboete van artikel 67a van de AWR in elk geval geen plaats is indien de aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de AWR niet door de belastingplichtige is ontvangen en hem evenmin op andere wijze heeft bereikt.
2.7. Nu de aanmaning tot het doen van een aangifte onderdeel is van de omschrijving van het beboetbare feit en het opleggen van een boete is aan te merken als het instellen van strafvervolging, dient de inspecteur te bewijzen dat de aanmaning door de belastingplichtige is ontvangen dan wel hem op andere wijze heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt met zich mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vergelijk Hoge Raad 15 december 2006, nr. 41.882, LJN: AZ 4416).
2.8. De inspecteur heeft hiertoe de volgende bewijsstukken overgelegd:
1. een kopie van de aanmaning aangifte 2010, gericht aan het adres van belanghebbende, [adres] te [plaats], en gedagtekend 18 oktober 2011;
2. een verklaring van 9 augustus 2012 met betrekking tot de verzending van de aanmaning van de productiecoördinator vennootschapsbelasting bij de Belastingdienst/CIE, unit RC, team Productieplanning, inhoudende -voor zover hier van belang- dat de aanmaning met dagtekening 18 oktober 2011 in de periode 4 oktober 2011 tot en met 6 oktober 2011 ter postbezorging is aangeboden en dat zich bij dit proces geen onregelmatigheden hebben voorgedaan.
Met deze bewijsstukken heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij de aanmaning vóór 18 oktober 2011 naar het op de aanmaning vermelde adres van belanghebbende heeft verzonden. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de aanmaning wel is opgemaakt, maar niet is verzonden. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting verklaard de verzending op zich niet te betwisten.
2.9. De verzending van de aanmaning naar het adres van belanghebbende rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dan is het aan belanghebbende om dit vermoeden te ontzenuwen. Hierin is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele ontkenning van de ontvangst van de aanmaning is voor dit doel onvoldoende. Andere omstandigheden die het niet-ontvangen van wel naar het adres van belanghebbende verzonden post aannemelijk zouden kunnen maken, zoals aantoonbare tekortkomingen in de postbezorging, zijn niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt.
2.10. De stelling van belanghebbende dat zij geen herinnering heeft ontvangen, noopt -wat er ook van deze stelling zij - niet tot het oordeel dat de inspecteur belanghebbende geen verzuimboete voor het niet tijdig doen van aangifte kon opleggen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat vaststaat dat belanghebbende is uitgenodigd aangifte te doen, dat, naar uit het vorenoverwogene volgt, de inspecteur de ontvangst van de aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de AWR heeft bewezen en dat er geen wettelijke bepaling is die de inspecteur verplicht de belastingplichtige, voorafgaande aan de aanmaning, aan haar aangifteplicht te herinneren.
2.11. Belanghebbende heeft betoogd dat zij pas op na ontvangst van de ambtshalve opgelegde aanslag 2010 en dus ruimschoots nadat zij de aangifte vennootschapsbelasting 2010 had moeten indienen, wist dat aan haar geen uitstel tot het doen van aangifte op grond van de Beconregeling was verleend. Dit betoog strekt ertoe dat belanghebbende ter zake van de te late indiening van de aangifte geen enkel verwijt treft, met als gevolg dat de boetebeschikking wegens afwezigheid van alle schuld dient te worden vernietigd, dan wel dat het verwijt dat belanghebbende ter zake van de te late verstrekking kan worden gemaakt, relatief licht is zodat er reden is voor matiging van de boete. Uitgaande van het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, wist belanghebbende al vóór 10 december 2011, te weten begin oktober 2011, of kon zij toen al weten, dat haar geen uitstel was verleend en dat zij uiterlijk op 1 november 2011 aangifte diende te doen. Van afwezigheid van alle schuld is dan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Evenmin ziet de rechtbank hierin reden de boete te matigen.
2.12. Belanghebbende heeft zich voor het doen van aangifte laten bijstaan door haar adviseur, hetgeen haar adviseur heeft nagelaten. Voor zover belanghebbende heeft betoogd dat dit nalaten niet aan haar kan worden toegerekend, overweegt de rechtbank het volgende. Ook dit betoog verstaat de rechtbank als een beroep op afwezigheid van alle schuld. De bewijslast ter zake ligt bij belanghebbende. Met name dient zij, tegenover de betwisting door de inspecteur, aannemelijk te maken dat zij alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te verlangen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat de aangifte binnen de gestelde termijn werd ingediend (vergelijk HR 15 juni 2007, nr. 42687, LJN BA7184). Ervan uitgaande dat belanghebbende de uitnodiging tot het doen van aangifte en de aanmaning tot het doen van aangifte heeft ontvangen, lag het op haar weg om naar aanleiding daarvan contact op te nemen met haar adviseur, aan wie zij het opstellen en indienen van haar aangifte had opgedragen om ervoor te zorgen dat deze de aangifte binnen de gestelde termijn zou indienen. Nu belanghebbende dit heeft nagelaten is zij tekortgeschoten in de zorg die in deze redelijkerwijs van haar gevergd mocht worden. Van afwezigheid van alle schuld is naar het oordeel van de rechtbank ook in dit opzicht geen sprake.
2.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, gelet op het bepaalde in artikel 67a van de AWR en paragraaf 21 van het Besluit, ertoe kunnen besluiten belanghebbende een boete van € 2.460 op te leggen. Dan resteert nog de rechterlijke toetsing of de hoogte van de boete in dit specifieke geval passend en geboden is. De rechtbank acht de hoogte van de door de inspecteur opgelegde boete van € 2.460, gelet op de omstandigheden van het geval, passend en geboden. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking. De inspecteur heeft ter zitting onweersproken gesteld dat dit niet belanghebbendes eerste boeteverzuim is. Ook de aangifte vennootschapsbelasting 2009 en de aangiften omzetbelasting 2009 en 2010 zijn te laat ingediend.
2.14. Tot slot heeft belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat bij twee andere belastingplichtigen, die werden geconfronteerd met een verzuimboete van € 2.460, de verzuimboete na bezwaar van gelijke strekking is verminderd tot nihil. De inspecteur heeft gesteld er nagenoeg zeker van te zijn dat in die twee gevallen geen sprake was van een tweede verzuim, zoals bij belanghebbende. Desgevraagd heeft belanghebbende ter zitting toegegeven dat slechts in één geval sprake was van een tweede verzuim. In het andere geval was sprake van een eerste verzuim. Dit is dan echter geen vergelijkbaar geval. Reeds om die reden kan van schending van de meerderheidsregel dan geen sprake zijn. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
2.15. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2012 door mr.drs. J.W.J. Huige, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.