Rechtbank Breda, 20-11-2012, BY9129, 11/3648
Rechtbank Breda, 20-11-2012, BY9129, 11/3648
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 20 november 2012
- Datum publicatie
- 22 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BY9129
- Zaaknummer
- 11/3648
Inhoudsindicatie
Een echtpaar dat een transportonderneming dreef in de rechtsvorm van een vof, stelde dat de onderneming op 1 april 2005 was overgedragen aan een derde. Die derde had aan de klanten van de vof bericht dat ze voortaan moesten betalen op een bankrekening van zijn factoringbedrijf. Het personeel was per april 2005 uit dienst getreden. De vrachtauto's bleven op naam van de vof en de brandstofkosten liepen het hele jaar door. Belanghebbenden hebben niet tijdig aangifte inkomstenbelasting/premieheffing gedaan. De rechtbank concludeert tot omkering van de bewijslast. Belanghebbenden hebben niet bewezen dat de onderneming na april 2005 niet meer voor hun rekening werd gedreven. Wel moet rekening gehouden worden met factoringkosten; de rechtbank stelt die in goede justitie vast.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3648
Uitspraakdatum: 20 november 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 22 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H57) en de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde verzuimboete en vastgestelde heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2012 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar gemachtigde [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Het beroep van de echtgenoot van belanghebbende met procedurenummer 11/3647 is gelijktijdig behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 57.051 en vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 437;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft samen met haar echtgenoot, [echtgenoot], een transportonderneming gedreven in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma (de vof). De vof droeg de naam [vof A] en was gevestigd aan [adres A] te [plaats A]. Ieder der vennoten was voor 50% gerechtigd tot de resultaten van de vof. Op 1 mei 2005 zijn beiden bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven als vennoot van de vof en zijn als vennoten ingeschreven [de heer A] en [de Stichting] (de Stichting). De Stichting is gevestigd [adres B] te [plaats B]. Het adres van de vof is gewijzigd in [adres C] te [plaats A].
2.2. Belanghebbende werkte het hele jaar 2005 in dienstbetrekking bij de [stichting D]. Haar echtgenoot is in maart 2005 voor 100% arbeidsongeschikt verklaard en genoot sindsdien een uitkering van Interpolis
2.3. Blijkens de jaarstukken van de vof over 2005 was het resultaat € 91.348 negatief. Op de balans per 31 december 2005 stonden transportmiddelen (4 vrachtauto’s) met een waarde van € 147.048. Daar tegenover stonden schulden (leasecontracten) ter grootte van € 130.591. Het ondernemingsvermogen was ultimo 2005 € 98.635. Bij de vof waren onder meer in dienstbetrekking als chauffeur [chauffeur 1], [chauffeur 2], [chauffeur 4], [chauffeur 4], [chauffeur 5] en [chauffeur 6]. Zij zijn per 30 april 2005 uit dienst getreden. De vof heeft in het eerste kwartaal van 2005 nog omzet verantwoord, de lease- en brandstofkosten liepen nog door tot augustus 2005.
2.4. De grootste klant van de vof was [afnemer A] (verder: [afnemer A]) te [plaats C]. In een brief van 26 juni 2005 heeft [onderneming X], gevestigd [adres D] te [plaats B], aan [afnemer A] bericht dat zij een samenwerkingsverband was aangegaan met de vof en het werkkapitaal en debiteurenbeheer van de vof financierde waarbij alle vorderingen aan haar waren verpand. [afnemer A] werd verzocht alle betalingen in het vervolg te doen op de bankrekening van [onderneming X]. In de brief staat ook dat [afnemer A] voor bestellingen, leveringen etcetera contact kon opnemen met de leverancier, zoals gebruikelijk. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat [de heer A] eigenaar was van [onderneming X].
2.5. Op [datum] 2006 hebben belanghebbende en haar echtgenoot een BV opgericht, [Y BV]. Ieder is voor 50% aandeelhouder in de BV. De BV heeft in 2006 een omzet gerealiseerd van € 138.243 en een winst van € 19.793.
2.6. Belanghebbende en haar echtgenoot hebben, hoewel hiertoe uitgenodigd, hun aangiften inkomstenbelasting/premieheffing over het jaar 2005 niet tijdig ingediend. Op 23 juli 2008 zijn ambtshalve aanslagen opgelegd. Daarbij is de winst uit onderneming gesteld op € 30.000. Medio 2010 is een boekenonderzoek ingesteld. Daarbij is geconstateerd dat er geen administratie was over de periode na 1 april 2005. De inspecteur heeft uit de na maart 2005 geboekte brandstofkosten de omzet over die periode afgeleid, op basis van de verhouding tussen brandstofkosten en omzet in het eerste kwartaal. Daarnaast zijn kosten niet geaccepteerd wegens het ontbreken van facturen, is een correctie toegepast wegens privégebruik auto en is desinvesteringsbijtelling berekend voor twee vrachtauto’s die in 2004 waren aangeschaft en waarvoor toen investeringsaftrek was genoten. Dit leidde uiteindelijk (na bezwaar) tot een winstberekening van € 71.690 voor de man en € 51.591 voor de vrouw Het verschil in winstberekening tussen de vennoten wordt veroorzaakt door (a) toekenning van een arbeidsvergoeding aan de man en (b) rentevergoeding over het eigen vermogen.
2.7. Aan belanghebbende is een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.370 en een verzuimboete van € 113. Tevens is bij beschikking heffingsrente vastgesteld (€ 3.287).
2.8. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 63.264, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de boete gehandhaafd.
2.9. In geschil is of belanghebbende en haar echtgenoot nog winst uit onderneming hebben genoten na 1 april of 1 mei 2005. Volgens belanghebbende is de onderneming per die datum overgedragen aan [de heer A] en zijn alleen de auto’s op naam van de vof blijven staan omdat de leasemaatschappijen niet akkoord gingen met overschrijving naar [de heer A] en de vergunningen op naam van belanghebbende stonden. De geboekte brandstofkosten hebben dan ook betrekking op ritten voor rekening van [de heer A]. De inspecteur acht niet aannemelijk dat de onderneming om niet is overgedragen aan [de heer A]. Niet in geschil is dat de bij de navorderingsaanslagen opgelegde verzuimboetes moeten vervallen.
2.10. De rechtbank stelt voorop dat het aan belanghebbende is om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar - en daarmee ook de navorderingsaanslag - onjuist is. Dat is het wettelijk gevolg van het niet doen van de vereiste aangifte (artikel 27e, Algemene Wet inzake Rijksbelastingen). Belanghebbende moet dus aantonen dat de onderneming vanaf 1 april 2005 voor rekening en risico van [de heer A] werd gedreven. Voor het standpunt van belanghebbende pleit dat [de heer A] met ingang van 1 mei 2005 is ingeschreven als vennoot en belanghebbende niet meer, dat chauffeurs uit dienst zijn getreden en dat de betalingen van de afnemers, in elk geval van [afnemer A], zijn gedaan op een rekening van het bedrijf van [de heer A]. Daar staat echter tegenover dat de vof brandstof bleef betalen voor de vrachtauto’s die nog steeds op naam van de vof stonden, dat niet blijkt dat [de heer A] die kosten heeft vergoed en dat er helemaal niets over het gebruik van de vrachtauto’s, de kosten daarvan en de gestelde overname op papier is gezet. Belanghebbende heeft gesteld dat de arbeidsongeschiktheid het voor haar echtgenoot onmogelijk maakte om de onderneming voort te zetten, maar dat acht de rechtbank niet bewezen. Ter zitting heeft zij immers ook verklaard dat de echtgenoot ook na 1 mei 2005 nog wel betrokkenheid bij de onderneming had als planner, en in 2006 was de arbeidsongeschiktheid blijkbaar geen belemmering voor de start van een nieuw transportbedrijf in de rechtsvorm van de BV. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt tot het oordeel dat belanghebbende haar stelling niet heeft bewezen. Zij heeft dan ook niet de onjuistheid bewezen van de navorderingsaanslag, zoals deze bij de uitspraak is verminderd.
2.11. Beoordeeld moet dan nog worden of de inspecteur de winst op redelijke wijze heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de benadering van de omzet op basis van brandstofkosten zeker redelijk, en datzelfde geldt voor de overige correcties. Vaststaat echter wel dat de omzetbedragen na 1 mei 2005 niet meer, zoals tevoren, werden ontvangen door de vof maar door [onderneming X]. De rechtbank is van oordeel dat dan redelijkerwijze wel aangenomen moet worden dat de tussenschakeling van [onderneming X] kosten met zich heeft meegebracht die ten laste van de vof zijn gekomen. Nu over de hoogte van die kosten niets vaststaat, schat de rechtbank die kosten in goede justitie op 5% van de omzet. Uitgaande van een jaaromzet van € 402.973 waarvan € 142.463 in het eerste kwartaal, moet dan redelijkerwijs nog rekening gehouden worden met een kostenpost van 5% x (402.973 - € 142.463) = € 13.025. Daarvan komt 50% of € 6.213 ten laste van belanghebbende. Het inkomen uit werk en woning moet dan met dat bedrag worden verminderd tot € 63.264 - € 6.213 = € 57.051.
2.12. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.13. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt dit beroep als samenhangend met het gelijktijdig behandelde beroep van de echtgenoot (11/3647). Omdat ook dat beroep gegrond is wordt aan ieder € 437 toegekend. Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 20 november 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier. De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 november 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.