Home

Rechtbank Breda, 23-11-2012, BY9158, 12/2844

Rechtbank Breda, 23-11-2012, BY9158, 12/2844

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
23 januari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BY9158
Zaaknummer
12/2844

Inhoudsindicatie

Naheffing MRB wegens gebruik van de weg tijdens een voor het voertuig geldende schorsing.

Op de tijdens de controle gemaakte foto zijn twee koplampen en de kentekenplaat te zien. De rechtbank acht aannemelijk dat de tijdens de controle gefotografeerde auto de auto van belanghebbende is. Op de foto is het kenteken duidelijk leesbaar en derhalve een unieke identificatie van het kenteken. Dat de ter zitting getoonde kentekenplaat wat betreft bevestigingspunten afwijkt van de foto gemaakt tijdens de controle, maakt dit niet anders, nu belanghebbende zelf heeft verklaard dat het goed mogelijk is dat hij het derde, niet originele, bevestigingspunt zelf heeft aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/2844

Uitspraakdatum: 23 november 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 22 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de daarbij tegelijkertijd opgelegde boete (aanslagnummer [nummer].Y0.90001).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 2.115;

- vermindert de boete tot € 2.115;

- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is vanaf 21 augustus 2010 houder van de personenauto met kenteken [kenteken], merk Landrover (hierna: de auto).

2.2. Vast staat dat de geldigheid van het kenteken van de auto was geschorst als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), van 21 augustus 2010 tot en met 20 augustus 2011 en voorts met ingang van 8 september 2011.

2.3. Op 7 augustus 2011, derhalve tijdens de voor de auto geldende schorsing, is omstreeks 8.03 uur gebruik van de weg geconstateerd op de A2 ter hoogte van Eindhoven van een motorrijtuig met genoemd kenteken.

2.4. Naar aanleiding van de in 2.3 genoemde constatering is een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 2.212 en gelijktijdig bij beschikking een boete van € 2.212.

2.5. In geschil zijn de naheffingsaanslag en de boete.

2.6. Artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: mrb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de belasting worden nageheven.(…)

2.7. De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de bewijslast rust dat tijdens de periode van schorsing met de auto gebruik is gemaakt van de weg. Hij heeft daartoe bij het verweerschrift een “controleformulier schorser” overgelegd. Uit dit formulier blijkt dat op 7 augustus 2011 om 8.03 uur bij de A2 Eindhoven (HMP 176.4) een motorrijtuig is gecontroleerd met kenteken [kenteken]. In het formulier wordt verwezen naar cameragegevens met fotonummer [fotonummer]. Deze foto zit als bijlage bij het formulier. Op de foto zijn twee koplampen en de kentekenplaat met het hiervoor genoemde kenteken te zien.

2.8. Belanghebbende betwist dat hij tijdens de schorsing gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. Volgens belanghebbende staat zijn auto gestald bij een boomkwekerij met afgeplakte dan wel verwijderde kentekenplaten en bij zijn ‘off road’-tochten maakt hij geen gebruik van de openbare weg. Belanghebbende heeft voorts gemotiveerd aangegeven te betwijfelen of de gefotografeerde kentekenplaat, zijn unieke kentekenplaat van de auto betreft en heeft hiertoe foto’s bij zijn beroepschrift overgelegd en de kentekenplaat ter zitting getoond. De getoonde kentekenplaat beschikt over drie bevestigingspunten.

2.9. Tegenover de betwisting van belanghebbende heeft de inspecteur ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat de betreffende camera’s enkel inzoomen op het kenteken en overige kenmerken van de auto en/of de kentekenplaat wegvallen door de focus van de camera op het kenteken. Daardoor is het blauwe gedeelte van de kentekenplaat met de letters ‘NL’ en het EU-symbool erin op de foto niet zichtbaar en lijkt het alsof het midden in de nacht is, terwijl daar in het onderhavige geval geen sprake van is.

2.10. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de door de inspecteur afgelegde verklaring ter zitting. De door de inspecteur overgelegde foto met daarop het duidelijk leesbare kenteken is derhalve een unieke identificatie van het kenteken. Dit geldt te meer nu er geen sprake is van een gestolen kentekenplaat, aangezien belanghebbende ter zitting over zijn unieke kentekenplaat beschikte. Dat de ter zitting getoonde kentekenplaat wat betreft bevestigingspunten afwijkt van de gefotografeerde kentekenplaat, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Belanghebbende heeft ter zitting namelijk aangegeven dat het derde bevestigingspunt geen origineel bevestigingspunt betreft, dat hij de kentekenplaten regelmatig zelf verwijdert en weer bevestigt en dat het goed mogelijk is dat hij het derde bevestigingspunt zelf heeft aangebracht. De rechtbank acht derhalve aannemelijk dat de gefotografeerde auto de auto van belanghebbende was. Belanghebbendes enkele verklaring dat hij geen gebruik maakt van de openbare weg acht de rechtbank in dit kader, alsmede gelet op zijn woonplaats en plaats van de constatering, ongeloofwaardig en is naar het oordeel van de rechtbank te weinig om tot de conclusie te kunnen leiden dat de auto zich op het moment van de constatering niet op de openbare weg heeft bevonden. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De omstandigheid dat pas ongeveer een half jaar na constatering een naheffingsaanslag is aangekondigd leidt niet tot een ander oordeel, temeer niet nu de inspecteur geloofwaardig heeft verklaard dat de bevindingen van de controle, die is verricht door een externe dienst, pas in januari 2012 aan de inspecteur zijn aangeleverd.

2.11. Aan belanghebbende is tevens een verzuimboete opgelegd. Nu belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet heeft voldaan, is deze boete op grond van artikel 37 MRB juncto artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd. Ingevolge paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is een boete opgelegd van 100%. Nu zonder de motorrijtuigenbelasting te voldoen met de auto gebruik is gemaakt van de weg, is de opgelegde boete in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank, los van hetgeen in 2.12 is vermeld, niet te hoog en passend en geboden.

2.12. Tussen partijen is de periode 23 september 2010 tot en met 20 augustus 2011 waarover is nageheven niet in geschil. De inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven de naheffing en de boete die betrekking hebben op de periode 8 september 2011 tot en met 22 september 2011 uit oogpunt van coulance te laten vervallen. Nu geen verminderingsbeschikking als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd en evenmin uit de uitspraak op bezwaar blijkt dat voornoemde periode buiten de naheffing is gebleven, zal de rechtbank de naheffingsaanslag respectievelijk de boete verminderen tot € 2.115. Voorgaande vermindering is conform de berekening van de inspecteur. Niet gesteld noch gebleken is dat deze berekening onjuist is.

2.13. Gelet op het in 2.12 geoordeelde is het beroep gegrond verklaard.

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 december 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.