Rechtbank Breda, 24-10-2012, BZ1547, 12/2107
Rechtbank Breda, 24-10-2012, BZ1547, 12/2107
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2012
- Datum publicatie
- 19 februari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ1547
- Zaaknummer
- 12/2107
Inhoudsindicatie
In geschil is wanneer de tweejaarstermijn voor de aftrek van dubbele huisvestingskosten in de zin van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 ingaat. De rechtbank oordeelt dat uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de aanvang van tweejaarstermijn moet worden aangesloten bij de aanvang van de gemaakte dubbele huisvestingskosten, zodat belanghebbende vanaf de start van zijn onderneming gedurende twee jaar in aanmerking komt voor aftrek van dubbele huisvestingskosten.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/2107
Uitspraakdatum: 24 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam,
inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 30 maart 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.332 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil, aanslagnummer [nummer].H76 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigden [gemachtigden], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.683;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende was vanaf [datum] 2005 tot en met [datum] 2005 als aspirant-registerloods in opleiding bij de [Stichting]. Gedurende deze opleiding ontving belanghebbende inkomsten uit arbeid. Met ingang van 1 januari 2006 is belanghebbende als niet-beherend vennoot en als ondernemer toegetreden tot de maatschap [maatschap]. Belanghebbende heeft bij aanvang van de opleiding een stacaravan gekocht en verbleef hierin tijdens zijn opleiding en tijdens zijn bedrijfsuitoefening daarna. De caravan is in 2011 verkocht.
2.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte Inkomstenbelasting en premieheffing 2007 een bedrag van € 3.767, dat is tweemaal het jaarbedrag, aan afschrijvingkosten van zijn caravan als kosten voor dubbele huisvesting in mindering gebracht op de winst uit onderneming.
2.3. Bij de definitieve aanslag van 13 augustus 2010 heeft de inspecteur de dubbele huisvestingskosten gecorrigeerd tot een bedrag van € 314 (€ 1.883 *2/12), zijnde de afschrijving over de eerste twee maanden van 2007. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of de dubbele huisvestingskosten aftrekbaar zijn gedurende het gehele jaar 2007, dan wel voor slechts twee maanden van dat jaar. Meer in het bijzonder is in geschil per welke datum de tweejaarstermijn voor het in aanmerking nemen van deze kosten ingaat. Belanghebbende stelt met ingang van het moment waarop hij winst uit onderneming geniet, zijnde per 1 januari 2006 en de inspecteur stelt met ingang van 1 maart 2005, het moment van aanvang van de dubbele huisvestingskosten.
Tot slot is in geschil het antwoord op de vraag of de MKB-winstvrijstelling over de winstcorrectie van de onderhavige aanslag dient te worden toegepast. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
Vooraf.
2.5. Ter zitting heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de dubbele huisvestingskosten geen zakelijke kosten vormen en dat alleen al om die reden aftrek van die kosten niet mogelijk is. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij. Met deze stelling komt de inspecteur namelijk terug op zijn toezegging in het verweerschrift, die luidt: “Bij de behandeling van de bezwaarschriften over 2006 en 2007 is voorbijgegaan aan de zakelijkheidstoets van de kosten voor dubbele huisvesting. Hierop wordt niet teruggekomen.”
Gelet op deze toezegging heeft de inspecteur in rechte het vertrouwen gewekt dat hij in deze procedure niet verder op de zakelijkheidstoets zou ingaan. Het terugkomen op deze toezegging is in strijd met de goede procesorde, zeker nu inspecteur de toezegging pas op zitting en derhalve niet eerder onverwijld en onmiskenbaar heeft ingetrokken. De rechtbank merkt hierbij op dat zij de toezegging niet zozeer in strijd acht met een juiste rechtstoepassing dat door belanghebbende in redelijkheid niet op nakoming daarvan mag worden gerekend. De rechtbank gaat er hierna dan ook van uit dat de dubbele huisvestingskosten zakelijke (ondernemings)kosten vormen.
Aftrek dubbele huisvestingskosten
2.6. Artikel 3.17, eerste lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt als volgt:
“1. Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd de artikelen 3.14, 3.15 en 3.16, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten, tot het bij die posten aangegeven gedeelte in aftrek:
a. ten behoeve van de belastingplichtige zelf;
1. (..)
2. huisvesting buiten zijn woonplaats: gedurende ten hoogste twee jaar;”
2.7. Nu uit de wettekst noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat voor de aanvang van tweejaarstermijn moet worden aangesloten bij de aanvang van de gemaakte dubbele huisvestingskosten, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende vanaf de start van zijn onderneming gedurende twee jaar, en dus ook voor heel 2007, in aanmerking komt voor aftrek van dubbele huisvestingskosten. De uitspraak van het Hof Amsterdam van 21 februari 2001, nr. 00/2241,
, waarnaar de inspecteur ter zitting verwijst ter onderbouwing van zijn stelling, mist in casu toepassing, aangezien dit geen vergelijkbare situatie betreft. In deze uitspraak betrof het een werknemer, die pas na vijf jaar nadat hij in het kader van zijn dienstbetrekking dubbele huisvestingskosten maakte, verzocht om aftrek van dubbele huisvestingskosten. Belanghebbende heeft direct vanaf het moment dat hij winst uit onderneming genoot met ingang van 1 januari 2006 verzocht om aftrek van dubbele huisvestingskosten.MKB-winstvrijstelling
2.8. Op grond van artikel 3.79a Wet IB 2001 dient over de (gecorrigeerde) winst uit onderneming een MKB-winstvrijstelling van 10% te worden toegepast, zodat de rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning naar aanleiding van het voorgaande vaststelt naar een bedrag van € 101.683.
2.9. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2012 door mr. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.