Home

Rechtbank Breda, 23-11-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4208 BZ2441, 12/2573

Rechtbank Breda, 23-11-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4208 BZ2441, 12/2573

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 november 2012
Datum publicatie
27 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2441
Zaaknummer
12/2573

Inhoudsindicatie

MRB.

Belanghebbendes voertuig is ingericht voor onderhoud en renovatie van het rioolstelsel. Naar het oordeel van de rechtbank komt het voertuig niet in aanmerking voor vrijstelling in de zin van artikel 72, eerste lid, onderdeel j, van de MRB. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het rioolstelsel namelijk geen onderdeel uit van de weg, waardoor geen sprake is van een voertuig dat is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van de weg. De riolering dient namelijk niet uitsluitend voor het afvoeren van het op de weg aanwezige regenwater, maar tevens voor de afvoer van afvalwater dat afkomstig is van huizen, fabrieken en winkels. Dat de riolering zich steeds onder de weg bevindt maakt dat niet anders. De vrijstelling van artikel 72, eerste lid, onderheel h, van de MRB mist eveneens toepassing nu de werkzaamheden die met een kolkenzuiger aan de riolering verricht worden anders van aard zijn dan de werkzaamheden met het voertuig.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/2573

Uitspraakdatum: 23 november 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats X], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 27 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van belanghebbende om toepassing van vrijstelling van motorrijtuigenbelasting, als bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: MRB) in verbinding met hoofdstuk 4 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2012 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde], ter bijstand vergezeld van [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Ermelo, en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken], merk DAF (hierna: het voertuig).

2.2. Ter zitting heeft belanghebbende gemotiveerd verklaard dat het voertuig is ingericht voor onderhoud en renovatie van het rioolstelsel. Er wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘Brandenburger Inliner’, een snelle sleufloze rioolrenovatie met een UV-uithardende glasvezelkous. Hiermee wordt onderhoud gepleegd en schade hersteld aan het rioleringssysteem zonder dat de weg opengebroken wordt. Via het putdeksel wordt met een robotachtige constructie de inrichting van het riool voorzien van een inwendige kous waarmee de schade hersteld wordt of het onderhoud wordt gepleegd. Met deze techniek kunnen enkel gemeentelijke rioleringssystemen worden hersteld of onderhouden aangezien het werkproces wordt aangestuurd door een rijdende robot en deze robot enkel past in de rioleringsbuizen met een grotere diameter. Derhalve is en kan het voertuig uitsluitend op de weg werkzaam zijn. Voorts behoren tot de stukken van het geding foto’s van de inrichting van het voertuig en een brochure met betrekking tot de ‘Brandenburger Inliner’.

2.3. In geschil is of het verzoek tot vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting terecht is geweigerd. Volgens belanghebbende dient het voertuig vrijgesteld te worden van motorrijtuigenbelasting aangezien het voertuig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 72, eerste lid, onderdeel j, MRB). Voorts beroept belanghebbende zich, naar de rechtbank begrijpt, op de vrijstelling voor een kolkenzuiger (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, MRB). Door een kolkenzuiger wordt in meer of mindere mate namelijk ook onderhoud aan het riool en daarmee impliciet onderhoud aan de weg gepleegd, gelijk het onderhavige voertuig van belanghebbende. De inspecteur is van mening dat het riool geen onderdeel van de weg vormt, zodat geen sprake is van de aanleg en het onderhoud van wegen. Voorts is de inspecteur van mening dat het voertuig niet gelijk te stellen is met een kolkenzuiger.

2.4. Artikel 72 van de MRB luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“1. Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen:

(…)

h. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen, kolkenzuiger of straatveegwagen;

(…)

j. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

(…)”

2.5. Ingevolge artikel 5 van de MRB wordt onder “weg” verstaan: “elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten”. Met betrekking tot de vraag of het onder de weg liggende rioolstelsel onderdeel van de weg vormt oordeelt de rechtbank als volgt. De riolering dient niet alleen voor het afvoeren van het op de weg aanwezige regenwater maar tevens voor de afvoer van afvalwater dat afkomstig is van huizen, winkels en fabrieken. Dat houdt in dat de riolering niet uitsluitend dienstbaar is aan en gebruikt wordt voor de weg, maar tevens dienst doet voor de lozing van afvalwater door de bevolking. Gevolg hiervan is dat de riolering naar het oordeel van de rechtbank niet tot de weg behoort in de zin van artikel 5 en 72, eerste lid, letter j, van de MRB. De omstandigheid dat de riolering zich normaal gesproken steeds onder de weg bevindt leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat “duikers” wel tot de weg behoren leidt evenmin tot een ander oordeel nu een duiker niet gelijk te stellen is met een riolering. Tenslotte vormt de omstandigheid dat de Staatssecretaris in zijn Kaderbesluit MRB van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M, Stcrt. 2010, 8949, gepubliceerd in Vakstudie-Nieuws 2010/34.14, heeft goedgekeurd dat een plateau- of ladderwagen die uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van openbare verlichting aan wegen, is vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting, geen reden voor een andersluidend oordeel. Immers, die verlichting is, anders dan de riolering, uitsluitend bestemd voor de (openbare) weg. Gelet op het voorgaande vormt het onderhoud aan de riolering geen onderhoud van de weg, zodat de vrijstelling van artikel 72, eerste lid, letter j, van de MRB niet van toepassing is.

2.6. Aan belanghebbende dient toegegeven te worden dat het voertuig, evenals een kolkenzuiger bestemd is om werkzaamheden aan of met betrekking tot de riolering te verrichten en er in die zin functionele gelijkenis bestaat tussen beide. Echter, de werkzaamheden die met een kolkenzuiger aan de riolering verricht worden zijn anders van aard dan de werkzaamheden met het voertuig. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank dan ook te ver om het voertuig gelijk te stellen aan een kolkenzuiger. Slechts de wetgever of de staatssecretaris zou een dergelijke gelijkstelling kunnen bewerkstelligen. Dit houdt in dat de vrijstelling van artikel 72, eerste lid, letter h, van de MRB toepassing mist. Het gelijk is aan de inspecteur.

2.7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 december 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.