Home

Rechtbank Breda, 26-10-2012, BZ2573, 11/5632

Rechtbank Breda, 26-10-2012, BZ2573, 11/5632

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
26 oktober 2012
Datum publicatie
27 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2573
Zaaknummer
11/5632

Inhoudsindicatie

30%-bewijsregel (Schaarste)

Belanghebbende woont in Duitsland en is tandarts van broep. In mei 2011 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever gesloten. De conclusie dat in het jaar 2011 geen tekort is aan tandartsen in Nederland houdt naar het oordeel van de rechtbank niet tevens in dat er in dat jaar geen sprake was van schaarste aan tandartsen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Het beroep is gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5632

Uitspraakdatum: 26 oktober 2012

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], domicilie kiezende te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende en [BV 1] hebben bij brief van 29 juni 2011 een gezamenlijk verzoek ingediend om toepassing van de bewijsregel (de 30%-regeling) ten behoeve van belanghebbende.

1.2. De inspecteur heeft bij beschikking van 30 augustus 2011 voormeld verzoek afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 1 september 2011, bij de inspecteur ontvangen op 2 september 20011, bezwaar aangetekend tegen de in 1.3 genoemde beschikking.

1.4. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 oktober 2011 de gehandhaafd.

1.5. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 4 november 2011, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.6. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Arnhem, bijgestaan door [gemachtigde 2] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde 2] te [plaats X] en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1.9. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Tevens hebben partijen verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak zal worden verzonden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende, wonende te [plaats Y] (Duitsland), is geboren op 12 juli 1985 en heeft de Duitse nationaliteit. Zij is tandarts van beroep en staat vanaf [datum] ingeschreven in het BIG-register.

2.2. Op 3 mei 2011 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar met [BV 1] gesloten, waarin is vastgelegd dat belanghebbende per die datum als tandarts in dienst treedt bij [BV 1].

3. Geschil

3.1. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de toepassing van de 30%-regeling. Het geschil spitst zich hierbij toe op het antwoord op de vraag of sprake is van een ingekomen werknemer die specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van de 30%-regel. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 10e, eerste en tweede lid , onder a en b Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB) wordt onder een extraterritoriale werknemer, voor zover hier van belang, verstaan een ingekomen werknemer die door een inhoudingsplichtige uit een ander land is aangeworven, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse markt niet of schaars aanwezig is.

4.2. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 28 april 2006, nr. 41 398, 41 501 en 41 502 (respectievelijk LJN AU2301, LJN AU2303 en LJN AW4065) beslist dat als peildatum voor de aanwezigheid van specifieke deskundigheid geldt de datum van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, aangezien op dat tijdstip de binnenlandse werkgever in concurrentie staat tot buitenlandse werkgevers.

4.3. De rechtbank stelt voorop dat het aan belanghebbende en [BV 1] (werkgever) is om aannemelijk te maken dat ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst sprake is van een ingekomen werknemer die specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. Belanghebbende wijst daartoe naar het “Capaciteitsplan 2010 - deelrapport 3: Advies mondzorg” (hierna: het rapport) dat in december 2010 is uitgebracht door de “Stichting Capaciteitsorgaan voor medische en tandheelkundige vervolgopleidingen”, kortweg het Capaciteitsorgaan.

4.4. De inspecteur heeft ter zitting de brief van 16 maart 2012 van de Minster van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 620, nr. 57) overgelegd, waarin het volgende, zover hier van belang, staat vermeld:

“Op grond van rapportages van het Capaciteitsorgaan en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is te constateren dat op dit moment in Nederland geen sprake is van een tandartsentekort. Wel kan in sommige regio’s sprake zijn van krapte, maar de vraag is daarbij of deze lokale tekorten met een verhoging van de landelijke opleidingscapaciteit van de tandheelkunde worden teruggedrongen. (…)

Alles overziend, zie ik nu geen aanleiding om de capaciteit van de opleiding tandheelkunde en mondzorgkunde uit te breiden. Onnodige uitbreiding zou een zware wissel trekken op de budgetten van de overheid.”

4.5. De rechtbank constateert dat zowel belanghebbende als de inspecteur ter ondersteuning van hun standpunten naar het rapport van het Capaciteitsorgaan verwijzen, zo ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Uit dit rapport blijkt dat in de jaren 2005 tot en met 2009 in de vraag naar tandartsen wordt voorzien door een gemiddelde instroom van 240 uit de Nederlandse opleidingen tot tandarts en door een gemiddelde instroom van 180 tandartsen uit het buitenland. Het Capaciteitsorgaan heeft geconcludeerd dat bij de handhaving van de huidige instroom van 240 voor tandheelkunde het aantal tandartsen, als de helft van de buitenlandse instroom van tandartsen wordt meegenomen, daalt van 8.880 in 2010 naar 7.859 en dat derhalve de instroom in de opleiding tot tandarts moet worden verhoogd van 240 naar 374.

4.6. Naar het oordeel van de rechtbank kan naar aanleiding van het rapport van het Capaciteitsorgaan en de onder 4.4 vermelde brief worden geconcludeerd dat er weliswaar (nog) geen tekort is aan tandartsen in 2011, maar dat dat niet tevens inhoudt dat er in dat jaar geen sprake was van schaarste aan tandartsen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Er wordt immers in het rapport met betrekking tot het vervullen van het aantal vacatures in Nederland ook rekening gehouden met de instroom van buitenlandse tandartsen. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van schaarste in de zin van artikel 10e, eerste en tweede lid , onder a en b van het UBLB. De Nederlandse arbeidsmarkt kan namelijk niet zelf voorzien in een volledige bezetting van het aantal benodigde tandartsen, er is daarvoor een aanvulling met buitenlandse tandartsen nodig.

4.7. Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van belanghebbende en dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voor dat geval is niet in geschil dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarde voor het verlenen van de beschikking 30%-regeling.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

5.2. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1/2 punt voor het indienen van een repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;

- verklaart de 30%-bewijsregel van toepassing met ingang van 3 mei 2011;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.092,50;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 26 oktober 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van

mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 31 oktober 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.