Rechtbank Breda, 02-08-2012, BZ2783, 11/4333
Rechtbank Breda, 02-08-2012, BZ2783, 11/4333
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2012
- Datum publicatie
- 1 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2783
- Zaaknummer
- 11/4333
Inhoudsindicatie
Vergrijpboete. De directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) van belanghebbende heeft in 2008 opdracht gegeven tot het uitschrijven van een factuur voor de managementwerkzaamheden die belanghebbende heeft verricht voor haar dochtermaatschappij. De op de factuur vermelde omzetbelasting heeft belanghebbende niet op aangifte voldaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de dga niet kon vermoeden dat de omzetbelasting diende te worden voldaan. In dat geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van grove schuld van belanghebbende zelf, zodat de vergrijpboete terecht is opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding de boete te matigen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4333
Uitspraakdatum: 2 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012 te Maastricht.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], tot bijstand vergezeld door [gemachtigde], beide verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maastricht Airport, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is aandeelhouder van [A BV]. De bestuurder en enig aandeelhouder van belanghebbende is de heer [dga] (hierna: [dga]).
2.2. Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2005 van [A BV]. een vergoeding ontvangen voor haar managementwerkzaamheden. De vergoeding is gedurende het jaar als voorschot uitbetaald en in rekening-courant geboekt. Er zijn geen facturen voor de vergoeding uitgeschreven.
2.3. Op 31 december 2008 heeft [dga] opdracht gegeven tot het uitschrijven van een factuur namens [A BV]. aan belanghebbende voor de in 2008 verrichte managementwerkzaamheden. Deze factuur bedroeg € 54.588,24. De daarover verschuldigde omzetbelasting bedroeg € 10.371,76. Deze omzetbelasting is door belanghebbende niet op aangifte voldaan.
2.4. De inspecteur heeft op 16 oktober 2009 een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd die ziet op de omzetbelasting van € 10.371 zoals onder 2.3. is vermeld. Tevens is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 25% van € 10.371, derhalve € 2.592.
2.5. In geschil is of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De hoogte van de nageheven omzetbelasting (€ 10.371) is niet in geschil.
2.6. Artikel 67f AWR (tekst 2008) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
“1.Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.
2.De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.(…)”
Artikel 67k AWR (tekst 2008) bepaalt het volgende:
“1.Alvorens een vergrijpboete op te leggen, stelt de inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige in kennis van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. (…)”
2.7. De inspecteur heeft op 2 augustus 2010 het concept-controlerapport aan belanghebbende toegezonden. In dit concept-controlerapport heeft de inspecteur de vergrijpboete van 25% aangekondigd. Anders dan belanghebbende stelt, is de rechtbank van oordeel dat met deze aankondiging is voldaan aan het vereiste van artikel 67k, eerste lid AWR. Hoewel de motivering van de boete summier is, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende uit deze motivering kon begrijpen waarom aan haar de boete werd opgelegd.
2.7.1. De inspecteur heeft bij de kennisgeving van de boete verwezen naar het verkeerde wetsartikel. Volgens belanghebbende is zij hierdoor in haar verdediging geschaad. Uit het hoorverslag dat behoort tot de stukken van het geding blijkt, dat deze omissie reeds tijdens het hoorgesprek aan de orde is geweest. De inspecteur heeft vervolgens het juiste artikel aan belanghebbende medegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door deze gang van zaken niet zozeer in haar verdedigingsbelangen is geschaad dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces. Deze stelling van belanghebbende faalt.
2.8. De inspecteur heeft gesteld dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting niet is voldaan. De bewijslast dat er sprake is van grove schuld ligt bij de inspecteur. De inspecteur heeft daarover aangevoerd dat [dga] als directeur en aandeelhouder van belanghebbende, opdracht heeft gegeven tot het opstellen van de factuur zoals in 2.3. genoemd. Volgens de inspecteur is het ook voor een ondernemer zonder specifieke fiscale kennis duidelijk dat wanneer een factuur met omzetbelasting wordt opgemaakt, deze omzetbelasting moet worden aangegeven en op aangifte voldaan. De rechtbank kan de inspecteur hierin volgen. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de stukken van het geding blijkt, dat [dga], naar aanleiding van een vraag van zijn accountant, de factuur heeft laten opstellen ten einde aftrek van omzetbelasting mogelijk te maken bij [A BV]. In die omstandigheid is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat [dga] niet kon vermoeden dat diezelfde omzetbelasting bij belanghebbende, diende te worden aangegeven en voldaan. Nu [dga] tevens directeur en enig aandeelhouder is van belanghebbende, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ernstig nalaten en derhalve grove schuld van belanghebbende zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete terecht aan belanghebbende opgelegd.
2.9. Ingevolge paragraaf 25, tweede lid van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (tekst 2008, hierna: BBBB) bedraagt de boete in het geval van grove schuld 25%. Volgens belanghebbende dient de boete te worden gematigd omdat de boete niet in verhouding staat tot het gepleegde feit. De rechtbank overweegt daarover het volgende. Belanghebbende was in de persoon van [dga] zelf betrokken bij het opstellen van de factuur. [dga] heeft verzuimd maatregelen te treffen om de verwijtbare gedraging te voorkomen. Ook in het geval dat [dga] fiscaal onwetend is, had hij tenminste vragen kunnen stellen aan de accountant over de betreffende omzetbelasting toen hem werd verzocht de aan belanghebbende gerichte factuur op te stellen. De niet aangegeven omzetbelasting betreft een aanzienlijk bedrag. De rechtbank is van oordeel dat van een wanverhouding geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van 25% passend en geboden.
2.10. Belanghebbende heeft gesteld dat de boete moet worden verminderd omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Nu de kennisgeving van de boete heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2010 is van overschrijding van de redelijke termijn naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
2.13. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Vanaf het moment van ontvangst van het bezwaarschrift de dato 3 februari 2011 tot aan deze uitspraak is ongeveer anderhalf jaar verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval geen plaats voor een immateriële schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 augustus 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.