Home

Rechtbank Breda, 02-08-2012, BZ2786, 11/4334

Rechtbank Breda, 02-08-2012, BZ2786, 11/4334

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
2 augustus 2012
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2786
Zaaknummer
11/4334

Inhoudsindicatie

Vergrijpboete. Belanghebbende heeft managementvergoedingen betaald aan haar aandeelhouder. De accountant van belanghebbende heeft de vergoedingen in rekening-courant geboekt en de daarover berekende omzetbelasting telkens in aftrek gebracht. Er zijn geen facturen uitgereikt. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval belanghebbende zelf geen grove schuld kan worden verweten, zodat de vergrijpboete dient te worden vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/4334

Uitspraakdatum: 2 augustus 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012 te Maastricht.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], tot bijstand vergezeld door [gemachtigde], beide verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Maastricht Airport, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de boete;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 365;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. [B BV] verricht als aandeelhouder en bestuurder managementwerkzaamheden ten behoeve van belanghebbende. De bestuurder en enig aandeelhouder van [B BV] is de heer [dga B BV] (hierna: [dga B BV]).

2.2. Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2005 aan [B BV] vergoedingen betaald voor haar managementwerkzaamheden. De vergoedingen zijn gedurende het jaar als voorschot uitbetaald en in rekening-courant geboekt. Er zijn hiertoe geen facturen uitgeschreven. Uit de managementvergoedingen zijn bedragen berekend welke telkens door belanghebbende op de aangifte omzetbelasting als voorbelasting in aftrek werden gebracht.

2.3. De inspecteur heeft op 16 oktober 2009 een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd die zagen op de onterecht door belanghebbende in aftrek gebrachte omzetbelasting in de jaren 2005 tot en met 2008. Voor het onderhavige jaar 2006 bedroeg de naheffingsaanslag € 3.046. Tevens is aan belanghebbende in dit jaar een vergrijpboete opgelegd van 25% van € 3.046, derhalve € 761.

2.4. In geschil is of de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. De hoogte van de nageheven omzetbelasting (€ 3.046) is niet in geschil.

2.5. Artikel 67f AWR (tekst 2006) bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:

“1.Indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete.

2.De grondslag voor de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.(…)”

Artikel 67k AWR (tekst 2006) bepaalt het volgende:

“1.Alvorens een vergrijpboete op te leggen, stelt de inspecteur de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige in kennis van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. (…)”

2.6. De inspecteur heeft op 2 augustus 2010 het concept-controlerapport aan belanghebbende toegezonden. In dit concept-controlerapport heeft de inspecteur de vergrijpboete van 25% aangekondigd. Anders dan belanghebbende stelt, is de rechtbank van oordeel dat met deze aankondiging is voldaan aan het vereiste van artikel 67k, eerste lid AWR. Hoewel de motivering van de boete summier is, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende uit deze motivering kon begrijpen waarom aan haar de boete werd opgelegd.

2.6.1. De inspecteur heeft bij de kennisgeving van de boete verwezen naar het verkeerde wetsartikel. Volgens belanghebbende is zij hierdoor in haar verdediging geschaad. Uit het hoorverslag dat behoort tot de stukken van het geding blijkt, dat deze omissie reeds tijdens het hoorgesprek aan de orde is geweest. De inspecteur heeft vervolgens het juiste artikel aan belanghebbende medegedeeld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door deze gang van zaken niet zozeer in haar verdedigingsbelangen is geschaad dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijk proces. Deze stelling van belanghebbende faalt.

2.7. De inspecteur heeft gesteld dat het aan grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de verschuldigde omzetbelasting niet is voldaan. De bewijslast dat er sprake is van grove schuld ligt bij de inspecteur. De inspecteur heeft daarvoor onder andere aangedragen dat het ook voor een ondernemer zonder fiscale kennis, zoals belanghebbende in de persoon van [dga B BV], duidelijk moet zijn dat voor de aftrek van omzetbelasting een factuur vereist is. Belanghebbende heeft daar tegenover gesteld dat zij niet op de hoogte was van het feit dat de omzetbelasting als voorbelasting in aftrek werd gebracht. Volgens belanghebbende heeft de accountant grootboekrekeningen gemaakt aan de hand van de door belanghebbende overgelegde bankrekeningen. De accountant heeft toen de managementvergoedingen in rekening-courant geboekt, de omzetbelasting daarover berekend en de voorbelasting in de aangiften omzetbelasting in mindering gebracht. De inspecteur heeft deze stelling niet weersproken. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval belanghebbende zelf geen grove schuld kan worden verweten. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende zich heeft laten bijstaan door een accountant en niet gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende bij de keuze van die accountant niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd of dat belanghebbende aan de deskundigheid en taakvervulling van die accountant had behoren te twijfelen. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij belanghebbende zelf sprake was van grove schuld. Voor een vergrijpboete aan belanghebbende is dan geen plaats.

2.8. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.9. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De procedures met nummers AWB 11/4334, AWB 11/4335 en AWB 11/4336 worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van het Besluit. De rechtbank berekent de proceskostenvergoeding in elk van deze zaken op afgerond € 365.

2.10. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding. Vanaf het moment van ontvangst van het bezwaarschrift de dato 3 februari 2011 tot aan deze uitspraak is ongeveer anderhalf jaar verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is in dat geval geen plaats voor een immateriële schadevergoeding.

Deze uitspraak is gedaan op 2 augustus 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 augustus 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.