Home

Rechtbank Breda, 28-09-2012, BZ2838, 12/1407

Rechtbank Breda, 28-09-2012, BZ2838, 12/1407

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
28 september 2012
Datum publicatie
1 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838
Zaaknummer
12/1407

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking. Belanghebbende verhuurde in 2006 tot en met 2010 twee bedrijfspanden waarbij is geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur. Tevens heeft belanghebbende in 2009 een container met inboedelgoederen verkocht. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot beide activiteiten administratieplichtig is in de zin van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het feit dat belanghebbende zijn administratie niet meer kan overleggen omdat deze in zijn auto lag en de auto is gestolen, dient voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Het is immers de keuze van belanghebbende geweest om de gehele administratie in een voor diefstal gevoelig goed zoals een auto te bewaren. De informatiebeschikking is terecht aan belanghebbende afgegeven.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 12/1407

Uitspraakdatum: 28 september 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 20 februari 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking, als bedoeld in artikel 52a van de AWR (kenmerknummer [nummer]) van 27 september 2011.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de echtgenoot van belanghebbende, [echtgenoot], vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maarheeze, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen een termijn van twee maanden, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, alsnog de in de informatiebeschikking gevraagde informatie aan de inspecteur te verstrekken.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende verhuurde in de jaren 2006 tot en met 2010 twee bedrijfspanden, waarbij zij steeds heeft geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur. In 2006 verhuurde belanghebbende één van de bedrijfspanden aan een besloten vennootschap waarin haar echtgenoot een aanmerkelijk belang hield. Belanghebbende heeft in 2009 een container met inboedelgoederen verkocht aan [A BV] voor € 49.980 exclusief omzetbelasting.

2.2. Bij belanghebbende is in 2011 door de inspecteur een boekenonderzoek aangekondigd naar de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren 2006 tot en met 2010. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht de administratie over die jaren ter beschikking te stellen.

2.3. Belanghebbende heeft niet geheel aan dit verzoek voldaan, omdat zij de gevraagde gegevens niet meer tot haar beschikking had. De administratie en een usb-stick met de digitale versie daarvan lagen in een auto, die op een afgesloten terrein geparkeerd stond. De volgende dag bleek de auto inclusief de administratie en de usb-stick te zijn gestolen. Belanghebbende heeft geen back-up of andere kopieën van de administratie gemaakt.

2.4. De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking in de zin van artikel 52a van de AWR afgegeven, omdat zij niet heeft voldaan aan het informatieverzoek.

Het bezwaar tegen de informatiebeschikking heeft de inspecteur afgewezen.

2.5. In geschil is of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is afgegeven.

2.6. Artikel 34, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 bepaalt het volgende:

“De ondernemer is gehouden, met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten, van de door hem verrichte intracommunautaire verwervingen van goederen, van de invoer van goederen in en de uitvoer van goederen uit de Gemeenschap, alsmede van andere gegevens die van belang zijn met betrekking tot de heffing van de belasting in Nederland en in andere lid-staten.”

Artikel 36 van deze wet bepaalt:

“De artikelen 25, derde lid, en 27e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vinden overeenkomstige toepassing, ingeval niet volledig is voldaan aan de verplichtingen welke zijn opgelegd bij of krachtens de artikelen 28n, 34, 34a, 35, 35a, 35b, 35c en 39.”

Artikel 52, eerste en tweede lid, van de AWR luiden voor zover te dezen van belang:

“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

2. Administratieplichtigen zijn:

a. (…);

b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen (…);

c. (…)

d. natuurlijke personen die een werkzaamheid als bedoeld in de artikelen 3.91, 3.92 en 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001 verrichten.”

2.7. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt over de informatiebeschikking het volgende:

“1.Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52 (…) kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.(…)”

2.8.1. Belanghebbende verhuurde in 2006 tot en met 2010 bedrijfspanden, waarbij zij heeft geopteerd voor met omzetbelasting belaste verhuur. Uit de stukken van het geding blijkt dat belanghebbende steeds aangiften omzetbelasting heeft gedaan. De rechtbank leidt hieruit af dat niet in geschil is dat belanghebbende ten aanzien van de exploitatie van deze onroerende zaken ondernemer was voor de omzetbelasting in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belanghebbende is daarmee naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de verhuurde bedrijfspanden een natuurlijk persoon die een bedrijf uitoefent. Belanghebbende is daardoor in zoverre tevens administratieplichtig in de zin van artikel 52, tweede lid van de AWR. Deze administratieplicht geldt ook voor de verhuur van het bedrijfspand aan de besloten vennootschap waar de echtgenoot van belanghebbende een aanmerkelijk belang in heeft.

2.8.2. Met betrekking tot de handel in inboedelgoederen oordeelt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft gesteld, en de inspecteur heeft dat onvoldoende betwist, dat zij door de jaren heen een aanzienlijke hoeveelheid inboedelgoederen heeft verzameld via diverse inkoopkanalen zoals marktplaats.nl. De rechtbank acht echter aannemelijk gezien de hoeveelheid van die goederen, dat deze goederen zijn verworven met het oog op een mogelijke handel in dergelijke goederen en niet enkel om deze voor privédoeleinden aan te wenden. Hetgeen belanghebbende hiertegen aanvoert is onvoldoende. Nu de rechtbank aannemelijk acht dat belanghebbende tevens beoogde een handel in dergelijke goederen op te zetten was belanghebbende ook ten aanzien van die activiteit een natuurlijk persoon die een bedrijf uitoefent. Belanghebbende is dan ook ten aanzien van deze activiteiten verplicht een administratie bij te houden en te bewaren in de zin van meergenoemd artikel 52.

2.9. Volgens artikel 52, vierde lid , van de AWR en artikel 34a van de Wet op de omzetbelasting 1968 is een administratieplichtige verplicht de in dat artikel bedoelde gegevensdragers voor respectievelijk zeven dan wel negen jaar te bewaren. Vaststaat dat belanghebbende de gevraagde informatie niet meer tot haar beschikking heeft als gevolg van de diefstal. Volgens belanghebbende is sprake van overmacht waardoor zij niet aan het verzoek om informatie kan voldoen. De rechtbank overweegt hierover dat belanghebbende zelf ervoor heeft gekozen de administratie samen met de usb-stick in de auto achter te laten. Dat de administratie en de usb-stick vervolgens door diefstal verloren zijn gegaan, dient in dat geval voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Een auto is immers een goed dat zowel gevoelig is voor diefstal van die auto zelf als voor diefstal uit die auto. Door de administratie in de auto achter te laten wordt een risico genomen dat in geval van diefstal van die auto alles wat daarin ligt eveneens wordt ontvreemd. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk risico voor rekening moet blijven van degene die beslist spullen in een auto achter te laten. Dat geldt ook voor het gegeven dat belanghebbende niet beschikt over een back-up of andere kopieën van de administratie. De keuze om dergelijke bestanden op slechts één medium op te slaan en daarbij te kiezen voor een usb-stick, zijn keuzen die gemaakt zijn door belanghebbende zelf. Zij dient dan zelf de mogelijke nadelige gevolgen van die keuzen te dragen. Van overmacht is daarom geen sprake.

2.10. Nu belanghebbende niet heeft voldaan aan haar verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR, is de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende afgegeven. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.

2.11. Gelet op het bepaalde in artikel 27e, tweede lid van de AWR zal de rechtbank een nieuwe termijn stellen voor belanghebbende om - zo mogelijk- alsnog aan haar informatieverplichting te voldoen. De rechtbank stelt deze termijn op twee maanden na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 28 september 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 oktober 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.