Rechtbank Breda, 30-11-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:5293 BZ3937, 12/3291
Rechtbank Breda, 30-11-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:5293 BZ3937, 12/3291
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 30 november 2012
- Datum publicatie
- 12 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ3937
- Zaaknummer
- 12/3291
Inhoudsindicatie
Beroepen van belanghebbende zijn gericht tegen een brief van de inspecteur. In deze brief verzoekt de inspecteur aan belanghebbende de gronden van bezwaar in te dienen, onder verwijzing naar niet-ontvankelijkverklaring indien belanghebbende niet voldoet aan het verzoek. De rechtbank heeft belanghebbende een aantal beroepsmogelijkheden voorgehouden. Na ontvangst van de reactie van belanghebbende is niet gebleken dat sprake is van uitspraken op bezwaar waartegen beroep open staat, noch van instemming van de inspecteur met rechtstreeks beroep. Evenmin is sprake van beroepen tegen het niet tijdig beslissen door de inspecteur.
De beroepen zijn kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/3291 en 12/3292
Uitspraakdatum: 30 november 2012
Uitspraken als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, en bij beschikking een boete. Daarnaast heeft de inspecteur een ambtshalve aanslag bijdragevervangende belasting opgelegd. Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. Bij brief van 13 juli 2012, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. Motivering
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, tegen een ingevolge een belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 van de AWR voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is, voor zover hier relevant, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus afhankelijk gesteld van het recht beroep in te stellen.
Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel zendt het bestuursorgaan, indien het instemt met het verzoek, het bezwaarschrift onverwijld door aan de bevoegde rechter.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen én twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.2. Belanghebbende heeft bij het beroepschrift geen kopieën van uitspraken op bezwaar overgelegd, waartegen het beroep is gericht. Desgevraagd heeft belanghebbende bij brief van 31 juli 2012 kopieën toegestuurd van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en van de aanslag bijdragevervangende belasting voor het jaar 2010. In een nader schrijven van 18 augustus 2012 stelt belanghebbende dat de inspecteur bij brief van 2 mei 2012 het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en dat hij deze brief ziet als uitspraak op bezwaar.
2.3. De rechtbank stelt vast dat de brief van 2 mei 2012 geen uitspraak op bezwaar is. In deze brief verzoekt de inspecteur belanghebbende voor een tweede maal om de gronden van bezwaar in te dienen. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld dit voor 16 mei 2012 te doen. De inspecteur heeft daarbij opgemerkt dat, indien belanghebbende hieraan niet voldoet, het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard en zal worden behandeld als verzoek om ambtshalve vermindering. Uit deze brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat uitspraak is gedaan op de bezwaren. Het beroep voor zover gericht tegen de brief van 2 mei 2012 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4. De rechtbank heeft belanghebbende een aantal mogelijkheden van beroep voorgehouden bij brief van 9 augustus 2012. Belanghebbende heeft bij brief van 18 augustus 2012 uitsluitend de in overweging 2.2 genoemde stelling ingenomen, welke door de rechtbank niet wordt gevolgd. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat sprake is van uitspraken op bezwaar betreffende de door belanghebbende genoemde aanslagen, waartegen beroep kan worden ingesteld. Noch is de rechtbank gebleken dat de inspecteur op grond van artikel 7:1a, eerste en vijfde lid, van de Awb heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. Van een beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren van belanghebbende is evenmin gebleken, nu belanghebbende de voor het in behandeling nemen van een dergelijk beroep wettelijk bepaalde ingebrekestelling niet heeft overgelegd. Voor zover het beroep van belanghebbende ziet op een van de voornoemde omstandigheden, is niet aan de wettelijke vereisten daartoe voldaan en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 30 november 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.H.A. de Graaf, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraken kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.