Home

Rechtbank Breda, 21-12-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4534 BZ4634, 11/6006

Rechtbank Breda, 21-12-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:4534 BZ4634, 11/6006

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
21 december 2012
Datum publicatie
19 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ4634
Zaaknummer
11/6006

Inhoudsindicatie

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, aan de hand van het overgelegde rapport waarin de procedure van verzending van de aanmaning staat beschreven heeft voldaan aan zijn bewijslast dat de aanmaning is verzonden naar het juiste adres van belanghebbende.

Voorts acht de rechtbank de verzuimboete van € 2.460, welke aan belanghebbende, een besloten vennootschap, is opgelegd voor het niet binnen de termijn doen van de aangifte Vpb, niet proportioneel in vergelijking met de verzuimboete van € 226 die aan een natuurlijke persoon wordt opgelegd. Nu er evenmin sprake is van recidive, vermindert de rechtbank de verzuimboete tot € 452.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/6006

Uitspraakdatum: 21 december 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,

inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 19 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de bij de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2009 bij beschikking aan haar opgelegde verzuimboete van € 2.460.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van [directeur], directeur, en de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Heerlen, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken met procedurenummers 11/6006 en 11/6007 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar:

- vermindert de boete tot € 452,

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 437;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Aan belanghebbende is via de zogenaamde Becon-regeling tot 1 februari 2010 uitstel van indiening van de aangifte vennootschapsbelasting 2009 (hierna: aangifte) verleend. Op 22 februari 2011 heeft de inspecteur een herinnering gestuurd voor het doen aangifte en op 31 maart 2011 is een aanmaning, kenmerk [kenmerk], gestuurd met het verzoek om uiterlijk 14 april 2011 een aangifte in te dienen op straffe van een boete. Op zowel de afschriften van de herinnering als de aanmaning staat het vestigingadres van belanghebbende aan de [adres], [plaats X] vermeld.

2.2. Aangezien er geen aangifte is ingediend vóór de in de aanmaning gestelde termijn heeft de inspecteur met dagtekening 11 juni 2011 een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.000 en gelijktijdig bij beschikking de verzuimboete opgelegd van € 2.460. Naar aanleiding van het bezwaar is het belastbare bedrag overeenkomstig de op 8 juni 2011 ingediende aangifte verminderd tot nihil en is een verlies vastgesteld van € 385 en is de verzuimboete gehandhaafd.

2.3. In geschil is of de verzuimboete terecht en, subsidiair, tot het juiste bedrag is opgelegd.

2.4. Belanghebbende heeft gesteld dat zij de herinnering aan- en de aanmaning tot het doen van aangifte nimmer heeft ontvangen op het vestigingsadres dan wel op het postadres ([postadres] [plaats X]). Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat de boete gelet op het negatief belastbaar bedrag niet proportioneel is.

2.5. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een verzuimboete in beginsel geen plaats is indien de aanmaning niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen en de aanmaning de belastingplichtige ook anderszins niet heeft bereikt. De inspecteur moet in beginsel aannemelijk maken dat de aanmaning de belastingplichtige heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde wordt bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt met zich mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres (vergelijk Hoge Raad 15 december 2006, nr 41 882, LJN: AZ 4416).

2.6. De inspecteur heeft hiertoe, naast afschriften van de in 2.2 genoemde herinnering en aanmaning, een uitdraai uit het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst overgelegd waarin een melding is opgenomen van de verzending van de herinnering en de aanmaning. Voorts heeft de inspecteur ter zitting een rapport overgelegd waarin de procedure van verzending door [medewerker] van de Centrale Administratie van de belastingdienst nader wordt beschreven, en welke rapportage aldus de inspecteur in overeenstemming is met de uitspraak van het Hof Arnhem van 24 april 2012, 11/00741 (LJN BW5522), zodat, nog steeds aldus de inspecteur, aan de bewijslast van verzending is voldaan.

2.7. In rechtsoverwegingen 2.11 en 4.7 heeft het Hof Arnhem in voornoemde uitspraak het volgende met betrekking tot het bewijs van verzending door de inspecteur overwogen:

“2.11. In het automatiseringssysteem van de Belastingdienst – genaamd ABS – is ten aanzien van belanghebbende vermeld dat voor het belastingmiddel Vpb voor het jaar 2009 sprake is van een aanmaning met dagtekening 13 september 2010.

2.12 In zijn beroepschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur de algemene procedure beschreven die wordt gehanteerd bij het verzenden van belastingaanslagen en aanmaningen. Die beschrijving dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

Die beschrijving luidt als volgt:

‘(…)

1. B/CA (Productieregie) geeft bij B/CICT (Klantunit) aan wanneer welke soorten verwerkingen moet plaatsvinden, en wat de te verwachten hoeveelheden zijn die verwerkt moeten worden. Dit gebeurt van grof (15 maanden planning) naar fijn (maand planning). De soorten verwerkingen worden op basis van bestelnummer herkenbaar gemaakt.

2. Aan ieder bestand dat vanuit een heffingssysteem (met een bestelnummer) wordt ontvangen wordt een productieorder toegekend.

3. Na aanlevering van een bestand vanuit een heffingssysteem zorgt B/CICT (Klantunit) er voor dat op basis van het BSN/(so)finummer de naam- en adresgegevens (NAW) worden toegevoegd. De NAW-gegevens worden opgehaald uit BvR op basis [Hof; van] de actuele gegevens. Omdat in BvR meerdere adressoorten bij een persoon tegelijk actief kunnen zijn wordt rekening gehouden met de prioriteitsvolgorde die voor de betreffende soort aanslagen of aanmaningen geldt.

4. Wanneer er geen adresseerbaar adres te bepalen is wordt dat gemeld aan de inspecteur en wordt die aanslag of aanmaning niet verder meegenomen in de verwerking. In sommige verwerkingen wordt dit niet teruggemeld aan de inspecteur maar wordt de tekst ‘niet adresseerbaar, retour afzender’ in de adressering opgenomen. Daarom komt die aanslag of aanmaning dan na verzending als onbestelbaar stuk retour bij de inspecteur.

5. Na toevoeging van de NAW-gegevens is het printbestand compleet. Het wordt dan ingepland voor printen. De afdeling regie (regisseur van Bureau massale verwerking) bepaalt op welke datum de stukken bij belastingplichtige op de mat moeten liggen. Dit wordt bepaald op basis van de dagtekening die de partij heeft meegekregen. Het aantal stuks in de bedoelde partij (batch) is dan bepaalt en ligt vast.

6. Afhankelijk van die datum wordt de aanslag of aanmaning (partij) geplaatst in een bepaalde verwerking (‘batch’). Die verwerking ligt zoveel dagen voor de dagtekening dat gegarandeerd is dat rekening houdend met printen, couverteren, terpostbezorging en bezorging de aanslag of aanmaning op de datum van dagtekening bij belastingplichtige is bezorgd.

7. Als er fysiek wordt geprint en gecouverteerd (de ‘batch’ draait) wordt geautomatiseerd nauwkeurig bijgehouden hoeveel stuks output deze oplevert. De operator controleert en noteert dit op de productieorder. Het aantal ‘stuklopers’ (bijvoorbeeld papier gescheurd) wordt ook door de operator op de productieorder vermeld, en ze komen op de lijst met stuklopers te staan.

8. De verwerking van de ‘stuklopers’ wordt door de operator opnieuw in gang gezet. Na juiste verwerking worden ze afgeboekt op de lijst met stuklopers door vermelding datum verwerking.

9. Nadat de enveloppen de laatste machine hebben verlaten worden de door de machine getelde aantallen vergeleken met de aantallen zoals die geautomatiseerd waren vastgesteld bij aanlevering aan de machine. Als de aantallen kloppen, worden ze door een medewerker in bakken gedaan. Deze bakken worden op pallets gezet en deze pallets gaan naar het postbedrijf. Meestal is dit TNT, maar in sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van Sandd en Direct Mail. (Wanneer aantallen niet kloppen wordt oorzaak opgezocht en alsnog hersteld).

10. Steekproefsgewijs worden uit iedere partij een aantal willekeurige enveloppen gehaald voor outputcontrole. De outputcontrole is zo ingericht dat gegarandeerd is dat de gelichte enveloppen tijdig weer in de juiste bak komen. Wanneer de outputcontrole aan het licht brengt dat de partij niet goed is wordt deze in zijn geheel terug genomen, en wordt de verzending niet aangetekend.

11. De bescheiden worden aan het postbedrijf aangeboden voor bezorging waarbij aangegeven wordt met welke bezorgtermijn (bijvoorbeeld met 48-uurs of 24-uurs post) dit moet gebeuren.

12. Het postbedrijf is contractueel verplicht de bescheiden binnen de aangegeven tijd te bezorgen bij geadresseerde.

(..)

4.7. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de aanmaning is verzonden naar het (juiste) adres van belanghebbende. Er blijft namelijk twijfel bestaan over de door de Inspecteur gestelde toedracht. Uit de door de Inspecteur aangevoerde bewijsmiddelen kan immers niet worden afgeleid dat de onderhavige aanmaning daadwerkelijk is verzonden naar het adres van belanghebbende. De omstandigheid dat de Inspecteur beschikt over een kopie van de onderhavige aanmaningsbrief uit de digitale administratie en dat een aantekening inzake de aanmaning in het automatiseringssysteem van de Belastingdienst (ABS) is vermeld, zeggen niets over het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke aanmaning daadwerkelijk aan belanghebbende is verzonden. Ook de in 2.11 hiervoor, opgenomen beschrijving door de Inspecteur van de algemene procedure van de Belastingdienst bij het verzenden van belastingenaanslagen en aanmaningen werpt in dit geval geen licht op dat antwoord, aangezien in die beschrijving geen enkele koppeling wordt gelegd met de – individuele – aanmaning die naar belanghebbende zou zijn verzonden. Een vermelding van het zogenoemde batchnummer van de partij waartoe de aanmaning zou hebben behoord ontbreekt als ook de vermelding aan welk postbedrijf de partij zou zijn aangeboden. Die koppeling wordt evenmin gelegd in de ambtsedige verklaring van C. Nog daargelaten dat – in het licht van het door de Inspecteur in 2.11 beschreven proces – opmerkelijk is dat genoemde C op 7 november 2011 in staat bleek te zijn te verklaren dat de onderwerpelijke aanmaning op 1 september 2010 ter postbezorging is aangeboden, biedt die verklaring onvoldoende gegevens voor een bevestigende beantwoording van de vraag of de aanmaning daadwerkelijk naar het adres van belanghebbende is verzonden.”

2.8. In het overgelegde rapport staat met betrekking tot de verzending het volgende vermeld:

“5. Onderzoek

Ik heb vandaag 12 november 2012, in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:

DAS *(Digitaal Archief Systeem)

FAA (Fiscale Afspraken Aanslag

BBA (Belastingdienst brede Berichten Administratie)

ZP05 (SAP Dispositielijst)

Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document

Aanmaning doen van aangifte VPB 2009 het volgende waargenomen:

Dat er op 25-03- 2011, onder zoeksleutel [zoeksleutel] een Aanmaning aangifte 2009 met kenmerk [kenmerk] en dagtekening 31 maart 2011 is gearchiveerd.

Ik heb in FAA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanmaning doen van aangifte VPB 2009 het volgende waargenomen:

Dat er een aanmaning is geselecteerd op 17-03-2011 met dagtekening 31-03-2011 en een uiterlijke reactiedatum van 14-04-2012.

Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanmaning doen van aangifte VPB 2009 het volgende waargenomen:

Dat er een bericht op 24-03-2011 is verzonden betreffende een Papieren_Formulier ter werking ter werking.

Ik heb in het ZP05 ten aanzien van betrokkene, inzake het document aanmaning tot doen van aangifte VPB 2009 waargenomen dat dit document is opgenomen in de partijen documenten, genaamd FAAB01 Med./Afw. Uitstel-Herin. met generatienummers g0185 t/m g0188.

Ik heb in ZP05 waargenomen dat de partij documenten met generatienummer g0185 tot en met g0188 in de periode 24.03.2011 t/m 29.03.2011 zijn aangeboden aan Post.NL ter postverzending.

Met postbedrijf Post.nl heeft de Belastingdienst/CA contractueel vastgelegd dat in het kalenderjaar 2011, partijen documenten van het soort als generatienummers g0185 t/m g0188 worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.

(…)

7. Ondertekening

Ik heb dit rapport op 21 november te Apeldoorn opgemaakt.

[medewerker]

Belastingdienst/Centrale Administratie

Rechtshandhaving”

2.9. Niet is in geschil dat het op de aanmaning vermelde adres het vestigingsadres van belanghebbende is. Naar aanleiding van voormelde uitspraak van het Hof en de in het rapport vermelde procedure van verzending, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur heeft voldaan aan zijn bewijslast dat de aanmaning is verzonden naar het juiste adres. Ten aanzien van de aanmaning is immers volgens de rapportage te bepalen of deze aanmaning zonder problemen het verzendingsproces bij de belastingdienst heeft doorlopen en dus ter verzending per post is aangeboden en door het postbedrijf is ontvangen. Nu niet in geschil is dat de aangifte dan niet voor de laatste datum is ingediend, is de verzuimboete terecht opgelegd.

2.10. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is dus voldaan. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat de verzuimboete is opgelegd ter zake van een jaar waarin verlies is geleden, geen aanleiding geeft de boete te matigen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ratio van de onderhavige boete is gelegen in het onderhouden van de bereidheid om tijdig de aangifteverplichting na te komen en dat de wetgever en de besluitgever dienovereenkomstig geen onderscheid hebben willen maken naar gelang de hoogte van de winst van het desbetreffende jaar.

2.11. Ingevolge paragraaf 21 BBBB wordt ter zake van een aangifteverzuim voor aanslagbelastingen een boete opgelegd van € 226. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting. In dat geval bedraagt de verzuimboete 50% van de maximale boete van € 4.920 van artikel 67a AWR, derhalve € 2.460.

2.12. De rechtbank acht het niet onredelijk dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de inkomsten- en die voor de vennootschapsbelasting. Het drijven van de onderneming in de vorm van een BV of NV heeft immers administratieve gevolgen. Zo dient de BV/NV notarieel te worden opgericht en moeten de jaarstukken worden gepubliceerd. Ook zullen BV’s en NV’s in het algemeen personeel hebben en derhalve administratieve verplichtingen hebben voor de loonbelasting en sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de situatie van eenmanszaken in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zal er bij een BV of NV dan ook in het algemeen sprake zijn van een andere - uitgebreidere - administratieve organisatie dan bij een ondernemer in de inkomstenbelasting en mogen aan de administratieve organisatie ook hogere eisen worden gesteld. Dat in de praktijk niettemin natuurlijke personen relatief meer tijdig aangifte blijken te doen dan rechtspersonen rechtvaardigt in beginsel een verschil in de hoogte van de verzuimboete bij het niet voldoen aan administratieve verplichtingen zoals het (tijdig) doen van aangiften.

2.13. De vraag die vervolgens voorligt, is of de aan belanghebbende opgelegde boete van € 2.460 passend en geboden is. De rechtbank dient immers te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een zo hoge verzuimboete heeft opgelegd (Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 40601, BNB 2005/293).

2.14. Hetgeen onder 2.12 is overwogen rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet een zo groot verschil in verzuimboete voor het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte door een natuurlijk dan wel een rechtspersoon. De verzuimboete van € 2.460 is proportioneel te hoog in vergelijking met de verzuimboete van € 226 die aan een natuurlijk persoon in de inkomstenbelasting voor eenzelfde feit wordt opgelegd. Nu voorts geen sprake is van recidive acht de rechtbank, een en ander in onderling verband bezien, een boete van € 452 passend en geboden.

2.15. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. In bezwaar is niet verzocht om een kostenvergoeding. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal in elk van de twee samenhangende zaken met procedurenummers 11/6006 en 11/6007 een proceskostenvergoeding uitspreken van € 437.

2.16. Gelet op vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 december 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.