Rechtbank Breda, 31-10-2012, BZ7975, 12/2592
Rechtbank Breda, 31-10-2012, BZ7975, 12/2592
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2012
- Datum publicatie
- 19 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ7975
- Zaaknummer
- 12/2592
Inhoudsindicatie
De rechtbank vermindert de verzuimboete wegens het te laat doen van aangifte IB van € 984 tot € 250. De rechtbank acht het terecht dat aan belanghebbende een verzuimboete is opgelegd, nu niet in geschil is dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen daarvan en ook een fiscale leek zich bewust moet zijn van zijn verplichting te reageren op een aan hem uitgereikte aangifte. Nu belanghebbende voor het onderhavige jaar, evenals voor voorgaande jaren, recht heeft op een belastingteruggaaf, er volgens de inspecteur geen aanwijzingen zijn en waren dat belanghebbende naast zijn loon ook uit andere bronnen inkomen geniet of vermogen heeft en de inspecteur de reden voor uitreiking van de aangifte aan belanghebbende niet wist, staat de opgelegde verzuimboete naar het oordeel van de rechtbank onevenredig in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd en tot het met de boete te dienen doel. De rechtank acht een boete van € 250 passend en geboden.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/2592
Uitspraakdatum: 31 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 27 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem gelijktijdig met de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) over het jaar 2010 bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 984 (aanslagnummer [nummer].H.06).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012 te ’s Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot € 250;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is op 28 februari 2011 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PV over het jaar 2010. Volgens de uitnodiging diende de aangifte IB/PV vóór 1 april 2011 te zijn ingediend. Op 29 juni 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinnering gestuurd om uiterlijk 13 juli 2011 aangifte te doen. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 1 september 2011 aangemaand uiterlijk 15 september 2011 aangifte te doen. In de herinnering en de aanmaning is belanghebbende erop gewezen dat een boete zou worden opgelegd indien de aangifte niet binnen de gestelde termijn zou worden ingediend. Met dagtekening 22 februari 2012 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag IB/PV over het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.993 en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete vastgesteld van € 984. Daartegen heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 20 maart 2012, door de inspecteur ontvangen op 22 maart 2012, bezwaar gemaakt. De aangifte IB/PV is op 29 maart 2012 alsnog door of namens belanghebbende ingediend. In de uitspraken op bezwaar is de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.993 en is de bij beschikking vastgestelde verzuimboete van € 984 gehandhaafd.
2.2. Niet in geschil is dat voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete wegens het te laat doen van aangifte. In geschil is slechts het antwoord op de vraag of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende bepleit vernietiging van de boete. De inspecteur acht de vastgestelde verzuimboete passend en geboden. De hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning is niet in geschil.
2.3. De bewijslast of de boete terecht is opgelegd ligt bij de inspecteur. De inspecteur stelt dat belanghebbende, gelet op voornoemde correspondentie en de boeten van € 228 respectievelijk € 984 die voor de jaren 2008 en 2009 zijn opgelegd, voldoende gealarmeerd had moeten zijn om tijdig aangifte te doen dan wel op de brieven van de inspecteur te reageren.
2.4. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit, ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de AWR, een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste € 4.920 kan opleggen. De verzuimboete bedraagt ingevolge paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) € 226. De inspecteur legt ingevolge paragraaf 21, zesde lid, onderdeel a, van het BBBB een boete op van twintig procent van het wettelijk maximum van artikel 67a van de AWR indien sprake is van een tweede achtereenvolgende verzuim. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat sprake is van een derde verzuim, nu de aangiften IB/PV over de jaren 2008 en 2009 ook niet tijdig zijn ingediend.
2.5. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Het opleggen van een verzuimboete blijft slechts achterwege indien er sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Gelet op het verloop van de correspondentie, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank is van oordeel dat ook een fiscale leek zorg dient te dragen voor aan hem gerichte post over zijn belastingaangelegenheden en zich bewust moet zijn van zijn fiscale verplichtingen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de inspecteur in de herinnering en de aanmaning melding heeft gemaakt van de mogelijkheid dat een boete wordt opgelegd en de correspondentie is gestuurd naar het adres waar belanghebbende toentertijd in de Gemeentelijke basisadministratie ingeschreven stond.
2.6. Indien aan een mogelijk belastingplichtige een aangiftebiljet wordt uitgereikt is deze verplicht dat biljet in te vullen en in te dienen, dan wel naar aanleiding van de aan hem uitgereikte aangifte uitdrukkelijk en gemotiveerd aan te geven dat hij niet belastingplichtig is. De inspecteur moet immers aan de hand van de door de mogelijk belastingplichtige verstrekte gegevens kunnen bepalen of die stellingname correct is. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat belanghebbende dat nimmer heeft gedaan terwijl vanaf 2006 aan hem aangiftebiljetten zijn uitgereikt die geen van alle tijdig zijn gedaan. Door de inspecteur niet de gevraagde gegevens te verstrekken onthoudt belanghebbende de inspecteur de mogelijkheid die gegevens en de conclusie daarop te controleren.
2.7. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het passend en geboden dat aan belanghebbende een verzuimboete is opgelegd. Wel dient deze boete proportioneel te zijn in verhouding tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
2.8. Belanghebbende, geboren in 1987 en op jonge leeftijd wees geworden, is inmiddels werkzaam als kok en heeft daarvoor op school gezeten en wat gewerkt. Momenteel wordt hij opgevangen door zijn oom die een vriend van de familie heeft ingeschakeld om belanghebbende te helpen met het op orde krijgen van zijn financiën. Voor het onderhavige jaar evenals voor voorgaande jaren, heeft belanghebbende recht op een belastingteruggaaf. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat er geen aanwijzingen zijn en waren dat belanghebbende naast zijn loon ook uit andere bronnen inkomen geniet of vermogen heeft en dat ook in de voorgaande jaren niet naar voren is gekomen dat belanghebbende meer inkomstenbelasting verschuldigd was dan het bedrag aan te verrekenen loonbelasting. De inspecteur heeft ter zitting voorts verklaard dat jaarlijks wordt getoetst of aan een belastingplichtige een aangifte moet worden uitgereikt, maar dat hij de reden voor uitreiking van de aangifte aan belanghebbende niet weet.
2.9. Onder de in 2.8 genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde verzuimboete van € 984 onevenredig in verhouding staat tot de ernst van de gedraging op grond waarvan zij is opgelegd en tot het met de boete te dienen doel. De rechtbank acht een boete van € 250 in het onderhavige geval passend en geboden.
2.10. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet leiden tot een verdere verlaging van de boete. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.