Rechtbank Breda, 31-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3844 BZ7988, 11/6594
Rechtbank Breda, 31-10-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:3844 BZ7988, 11/6594
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2012
- Datum publicatie
- 19 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ7988
- Zaaknummer
- 11/6594
Inhoudsindicatie
Belanghebbende weigert een kopie van zijn identiteitsbewijs te laten opnemen in de loonadministratie van zijn enige werkgever. In geschil is of belanghebbende als anonieme werknemer recht heeft op teruggaaf van het op hem drukkende bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet dat boven het jaarmaximum is ingehouden en afgedragen. Naar het oordeel van de rechtbank vindt het standpunt van de inspecteur, dat artikel 50 van de Zorgverzekeringswet nooit tot een teruggaaf kan leiden wanneer sprake is van één inhoudingsplichtige, geen steun in de letter van de wet en evenmin in de parlementaire geschiedenis. Nu artikel 50 slechts verwijst naar artikel 43, tweede lid, is het vierde lid van laatstgenoemd artikel niet van toepassing voor artikel 50. Dit betekent dat er teveel bijdrage is betaald. Teruggaaf daarvan dient hier te geschieden aan belanghebbende.
Het beroep is gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/6594
Uitspraakdatum: 31 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 november 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2010 van 14 september 2011 (kenmerk [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012 te ’s Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking tot één naar een teruggaaf van € 3.106;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 136,40;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende was in het jaar 2010 werkzaam bij één werkgever, namelijk de [werkgever]. Belanghebbende weigert een kopie van zijn identiteitsbewijs te laten opnemen in de loonadministratie van zijn werkgever. Als inhoudingsplichtige heeft de werkgever dan ook niet voldaan aan artikel 28, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB), waardoor over het loon het anonieme tarief op de voet van artikel 26b van de Wet LB is toegepast. Het loon voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) over het onderhavige jaar bedroeg € 77.236. Daarover is een bedrag van € 5.446 (7,05% van € 77.236) aan inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (IAB Zvw) ingehouden en afgedragen door de werkgever. Door de werkgever is van de ingehouden IAB Zvw een bedrag van € 2.340 (7,05% van het maximum bijdrage-inkomen Zvw van € 33.189) vergoed.
2.2. Met dagtekening 8 augustus 2011 heeft belanghebbende voor het onderhavige jaar het formulier “Verzoek teruggaaf Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw)” ingediend. Bij beschikking van 14 september 2011 heeft de inspecteur het verzoek om teruggaaf bijdrage Zvw afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de beschikking gehandhaafd.
2.3. In geschil is of belanghebbende als anonieme werknemer in de zin van artikel 26b van de Wet LB recht heeft op teruggaaf van het op hem drukkende bedrag aan IAB Zvw dat boven het jaarmaximum is ingehouden en afgedragen.
2.4. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende geen recht op enig teruggaaf, nu artikel 50 van de Zvw nooit tot een teruggaaf kan leiden wanneer sprake is van één inhoudingsplichtige. Daartoe wijst de inspecteur onder meer naar de memorie van toelichting, meer specifiek naar de passage dat artikel 50 de situatie betreft dat een verzekeringsplichtige gelijktijdig bijdrage-inkomen geniet van verschillende werkgevers of uitkeringsinstanties (Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3). Belanghebbende heeft onder meer gesteld dat in artikel 50 van de Zvw geen voorwaarden staan vermeld over het aantal inhoudingsplichtigen.
2.5. In artikel 43 van de Zvw is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“(…)
2. Het bijdrage-inkomen wordt ten minste op nihil gesteld en wordt tot geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onze Minister van Financiën, vastgestelde bedrag.
(…)
4. In de gevallen, bedoeld in artikel 26b, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 19 Wet financiering sociale verzekeringen, blijven het tweede en het derde lid buiten toepassing bij de berekening van het als bijdrage-inkomen in aanmerking te nemen loon dat van de inhoudingsplichtige is genoten.”
2.6. In artikel 46 van de Zvw is het volgende bepaald:
“1. Een verzekeringsplichtige die bij regeling van Onze Minister aan te wijzen loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting geniet, heeft recht op een volledige vergoeding door de inhoudingsplichtige van de inkomensafhankelijke bijdrage over dit deel van het bijdrage-inkomen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid is artikel 43, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.”
2.7. In artikel 50 van de Zvw is het volgende bepaald:
“1. Indien over het bijdrage-inkomen inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden over een hoger bijdrage-inkomen dan het bedrag, bedoeld in artikel 43, tweede lid, stelt de inspecteur, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen, bij voor bezwaar vatbare beschikking het bedrag van de teveel betaalde bijdrage vast.
2. Indien het bijdrage-inkomen waarover inkomensafhankelijke bijdrage is ingehouden van verschillende inhoudingsplichtigen is ontvangen, wordt het bedrag van de teveel ingehouden bijdrage als bedoeld in het eerste lid naar evenredigheid toegerekend aan de door deze inhoudingsplichtigen ingehouden bijdrage.
3. In afwijking in zoverre van de vorige leden wordt het bedrag van teveel ingehouden bijdrage voor zover mogelijk toegerekend aan de inkomensafhankelijke bijdrage over het bijdrage-inkomen waarop artikel 46, eerste lid, niet van toepassing is.
4. Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.
5. In afwijking van de artikelen 25b , 27f , 27j, derde lid, en 29i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verleent de inspecteur een teruggave van een ingehouden bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage over loon als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige.”
2.8. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 2004/05, 30 124, nr. 3) vermeldt met betrekking tot artikel 43, vierde lid, van de Zvw onder meer het volgende:
“Overeenkomstig artikel 19 van de Wfsv wordt in het nieuwe vierde lid van artikel 43 Zvw bepaald dat geen maximumgrens voor het bijdrage-inkomen geldt voor zover dat inkomen loon is en de betrokken werknemer niet of niet goed in de administratie van de werkgever staat. De Belastingdienst zal in dit geval bij de desbetreffende werkgever dus de inkomensafhankelijke bijdrage over het gehele loon heffen. De werkgever is inhoudingsplichtig.
Omdat in artikel 46, tweede lid, Zvw niet wordt geregeld dat ook het nieuwe artikel 43, vierde lid, Zvw van overeenkomstige toepassing is, is de werkgever niet verplicht ook de bijdrage over het gedeelte van het loon, dat de bijdrage-inkomensgrens overschrijdt te vergoeden. Hij kan dit meerdere dus voor rekening van de werknemer laten.”
2.9. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 2003/04, 29 763, nr. 3) vermeldt met betrekking tot artikel 50 van de Zvw onder meer het volgende:
“Artikel 50 betreft de situatie dat een verzekeringsplichtige gelijktijdig bijdrage-inkomen geniet van verschillende werkgevers of uitkeringsinstanties. Bijvoorbeeld een verzekeringsplichtige ontvangt een pensioen en heeft daarnaast nog een dienstbetrekking.
Indien blijkt dat voor de Zvw in totaal meer procentuele bijdrage is ingehouden en afgedragen dan op grond van artikel 43, tweede lid, verschuldigd is, wordt de te veel betaalde bijdrage op aanvraag van de inhoudingsplichtige dan wel de verzekeringsplichtige terugbetaald. De belastingdienst voert deze terugbetalingsregeling uit. De verzekeringsplichtigen met meer inkomensbronnen waarop inhouding van de inkomensafhankelijke bijdrage plaatsvindt, moeten zelf goed opletten of voor hen in totaal te veel bijdrage is ingehouden en afgedragen. Indien dat het geval is, kunnen zij een verzoek tot terugbetaling van te veel betaalde bijdrage indienen bij de Belastingdienst.
Indien het een teruggave betreft van een bijdrage die de inhoudingsplichtige op grond van artikel 46 dient te vergoeden, vindt de terugbetaling van de te veel betaalde bijdrage in lijn met de Wfsv aan de inhoudingsplichtige plaats.
Bij terugbetaling van te veel afgedragen bijdrage wordt een rangorde aangehouden. In voorkomende gevallen wordt eerst de bijdrage die door de werkgever(s)/uitkeringsinstantie(s) is ingehouden en afgedragen, naar evenredigheid aan de door die werkgever(s)/uitkeringsinstantie(s) ingehouden bedragen toegerekend. Daarbij wordt de te veel ingehouden bijdrage zoveel mogelijk toegerekend aan de inkomensafhankelijke bijdrage over bijdrage-inkomen waarvoor de verzekeringsplichtige geen recht heeft op een vergoeding van de werkgever/uitkeringsinstantie.
Op grond van het vierde lid is het eveneens mogelijk om toestemming te vragen om de inhoudingsplichtige geen bijdrage meer te laten inhouden zodra – rekening houdend met de door andere inhoudingsplichtigen ingehouden bijdragen – de maximumbijdrage is ingehouden.
De beschikkingen die de inspecteur van de rijksbelastingdienst in het kader van de Zvw op grond van de Wet LB of de Wet IB 2001 zal nemen, vallen onder het rechtsbeschermingsregime van de AWR. Dat regime houdt in dat alleen de in de Zvw expliciet als zodanig aangemerkte beschikkingen voor bezwaar vatbaar zijn. In de Zvw betreft het de twee beschikkingen, genoemd in artikel 50, eerste en vierde lid, van de Zvw.”
2.10. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 2006/07, 30 831, nr. 3) vermeldt met betrekking tot artikel 50 van de Zvw onder meer het volgende:
“Artikel 50 Zvw gaat over het teruggeven van ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage indien in totaal over meer dan het maximumbijdrageinkomen is ingehouden (bijvoorbeeld omdat de verzekeringsplichtige twee werkgevers heeft). Oorspronkelijk was in dat artikel geregeld dat de belastinginspecteur hierover op aanvraag een voor bezwaar vatbare beschikking gaf. Met de Verzamelwet sociale verzekeringen 2006 is dit, door middel van vervanging van het eerste lid van artikel 50 Zvw, veranderd in een ambtshalve vaststelling. Daarbij is echter vergeten het zesde en zevende lid van dat artikel, waarin de beslistermijnen van de beslissing op aanvraag wordt geregeld, te schrappen. In voorliggend onderdeel gebeurt dat alsnog.”
2.11. Met betrekking tot de in geschil zijnde vraag oordeelt de rechtbank als volgt. De door de inspecteur bedoelde en in 2.9 vermelde passage uit de memorie van toelichting sluit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat een verzekeringsplichtige die slechts één werkgever heeft ook een beroep kan doen op artikel 50 van de Zvw. Immers, de in 2.10 vermelde passage uit de memorie van toelichting bij de wijziging van voormeld artikel noemt het hebben van meerdere werkgevers ‘slechts’ ter illustratie. De in 2.10 vermelde passage uit de memorie van toelichting is voorts van een latere datum dan de in 2.9 vermelde passage. Hierdoor is uitgesloten dat sprake is van een aanvankelijk ruimere reikwijdte die nadien is beperkt tot enkel nog het geval waarin de verzekeringsplichtige twee werkgevers heeft. De rechtbank beschouwt de in 2.10 vermelde passage als een aanvulling op dan wel een verduidelijking van de in 2.9 vermelde passage.
2.12. Volgens de inspecteur kan toepassing van artikel 50, eerste lid, van de Zvw belanghebbende niet baten omdat voor hem als anonieme werknemer geen maximering geldt voor de toepassing van zowel artikel 43 als artikel 50 van de Zvw. De verwijzing in artikel 50 naar het tweede lid van artikel 43 omvat, aldus de inspecteur, daarmee automatisch ook de uitzonderingen op dat tweede lid, in dit geval de uitzondering zoals neergelegd in artikel 43, vierde lid, van de Zvw. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om voor de toepassing van artikel 50 rekening te houden met het bepaalde in artikel 43, vierde lid, van de Zvw. Het standpunt van de inspecteur vindt geen steun in de letter van de wet. Voorts wijst de rechtbank erop dat noch in artikel 46 van de Zvw noch in artikel 50 van de Zvw naar artikel 43, vierde lid, van de Zvw wordt verwezen. Zoals tot uitdrukking gebracht in de in 2.8 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis verbindt de wetgever aan de verwijzing in artikel 46 van de Zvw naar enkel artikel 43, tweede lid, de gevolgtrekking dat het vierde lid van laatstgenoemd artikel daardoor niet van toepassing is voor artikel 46 van de Zvw. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit anders zou zijn voor de toepassing van artikel 50 waarin dezelfde verwijzing is opgenomen als in artikel 46 van de Zvw.
2.13. Gelet op het voorgaande had de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking het bedrag van de teveel betaalde bijdrage moeten vaststellen op € 3.106 (€ 5.446 inhouding min € 2.340 vergoeding). Nu de inspecteur het bedrag op nihil heeft vastgesteld, wijzigt de rechtbank de beschikking tot één naar een teruggaaf van € 3.106. De inspecteur heeft erop gewezen dat artikel 50 van de Zvw niet voorziet in het verlenen van een teruggave aan een ander dan een inhoudingsplichtige. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.14. Ingevolge artikel 50, vijfde lid, van de Zvw verleent de inspecteur een teruggave van een ingehouden bedrag aan inkomensafhankelijke bijdrage over loon als bedoeld in artikel 46, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige. In het onderhavige geval heeft de werkgever op grond van artikel 46, eerste lid, van de Zvw een vergoeding van € 2.340 verleend. Over het resterende bedrag van € 3.106 (€ 5.446 min € 2.340) heeft de werkgever geen vergoeding verleend en was hij daartoe ook niet verplicht. Nu de werkgever geen vergoeding over het resterende bedrag van € 3.106 heeft verleend, dient de teruggaaf van het bedrag van € 3.106 plaats te vinden aan de verzekeringsplichtige (lees: belanghebbende). Daaraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat de wettekst niet voorziet in het verlenen van een teruggaaf aan een verzekeringsplichtige. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat de strekking van artikel 50 van de Zvw is dat het bedrag van de teveel ingehouden bijdrage wordt teruggegeven aan degene(n) op wie dat bedrag drukt. Dat is in dit geval alleen op de verzekeringsplichtige zodat de teruggaaf volledig aan hem moet worden verleend.
2.15. Nu belanghebbende op grond van het voorgaande reeds in het gelijk is gesteld, behoeven de overige stellingen van belanghebbende geen behandeling meer. De rechtbank verklaart het beroep, gelet op het voorgaande, gegrond.
2.16. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vastgesteld op de reis- en verletkosten van belanghebbende voor het verschijnen ter zitting. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van reiskosten van € 11,40 en vergoeding van verletkosten van € 125. Ter zitting heeft de inspecteur hiermee ingestemd. De rechtbank zal de inspecteur hierin volgen. Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch gebleken. De inspecteur wordt daarom veroordeeld het totale bedrag van € 136,40 (€ 11,40 plus € 125) aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.