Rechtbank Breda, 14-08-2012, BZ8044, 11/5781
Rechtbank Breda, 14-08-2012, BZ8044, 11/5781
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2012
- Datum publicatie
- 19 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ8044
- Zaaknummer
- 11/5781
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Nederland en werkt in België. In geschil is de toepassing van de compensatieregeling van artikel 27 van het Verdrag België 2001.
De inspecteur heeft volgens belanghebbende onterecht bij de berekening van de compensatie het loon uit België omgerekend naar Nederlandse maatstaven. Anders dan belanghebbende concludeert de rechtbank dat hierdoor geen sprake is van strijdigheid met het Europees recht.
Over de in België betaalde premies voor een ouderdoms- en nabestaandenpensioen overweegt de rechtbank dat deze pensioenregelingen niet vergelijkbaar zijn met een volksverzekering, nu zij alleen openstaan voor loontrekkenden. In dat geval dienen de betaalde premies niet meegenomen te worden bij de berekening van de compensatie. Tot slot heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat met het vaststellen van de voorlopige aanslag vertrouwen is gewekt waaraan de inspecteur zou zijn gebonden. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/5781
Uitspraakdatum: 14 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.093 (aanslagnummer [nummer].H.76).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de echtgenote van belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Hulst, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is gehuwd, woont in Nederland en werkt in België. Aan belanghebbende is in 2007 een voorlopige teruggave verleend naar een bedrag van € 7.978.
Deze voorlopige teruggave was het gevolg van toepassing van de compensatieregelingen van artikel 27 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 5 juni 2001 (hierna: Verdrag België 2001).
2.2. Belanghebbende heeft op 14 mei 2009 zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 ingediend. Belanghebbende heeft een bedrag aan loon uit dienstbetrekking aangegeven van € 26.302. Aan Belgische bedrijfsvoorheffing is een bedrag van € 2.692 in de aangifte opgenomen.
2.3. Het Belgische Aanslagbiljet Belasting der Niet-Rijksinwoners en opcentiemen over het jaar 2007 is op 26 juni 2009 aan belanghebbende verzonden. Uit dit biljet blijkt een bedrag aan verschuldigde Belgische personenbelasting van € 6.429,97 en een bedrag aan opcentiemen van € 450,10, derhalve in totaal afgerond € 6.881.
2.4. De inspecteur is bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 afgeweken van de aangifte. Hij heeft het Belgische loon uit dienstbetrekking omgerekend naar Nederlandse maatstaven tot een bedrag van € 33.298. Voor het totale bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting van € 2.253 is aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Tevens is een bedrag van € 4.884 als voorheffing in aanmerking genomen. Dit bedrag betreft de door de inspecteur berekende tegemoetkoming op grond van de bijzondere compensatieregeling van artikel 27, paragraaf 2 van het Verdrag België 2001. In deze berekening is rekening gehouden met een bedrag aan Belgische belasting van € 6.881. Volgens de inspecteur bestaat geen recht op de algemene compensatieregeling.
Door de verrekening met de voorlopige teruggave resulteert de aanslag in een te betalen bedrag van € 3.411.
2.5. In geschil is of de inspecteur het loon uit dienstbetrekking terecht naar Nederlandse maatstaven heeft berekend. Tevens is in geschil of bij de berekening van de compensatieregelingen op dit loon premies voor ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen in mindering moeten worden gebracht. Tot slot beroept belanghebbende zich op het vertrouwensbeginsel.
2.6. Volgens belanghebbende is het hanteren van een ander inkomensbegrip door de Nederlandse belastingdienst dan door de Belgische belastingdienst in strijd met het Europees recht. De rechtbank begrijpt deze stelling van belanghebbende aldus dat volgens belanghebbende in de Nederlandse aanslag uitgegaan moet worden van het bedrag aan Belgisch loon. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op grond van artikel 15 van het Verdrag België 2001 mag het loon uit de in België verrichte dienstbetrekking in België worden belast en dient Nederland een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Nederland is ingevolge artikel 23 van het Verdrag België 2001 evenwel bevoegd dit loon eerst in zijn grondslag te betrekken alvorens de vermindering van de belasting te verlenen. Het Verdrag België 2001 geeft geen definitie van wat onder loon dient te worden verstaan. Op grond van artikel 3, paragraaf 2 Verdrag België 2001 heeft het begrip loon in dat geval de betekenis die de Nederlandse wetgeving daaraan geeft. Bij gebrek aan harmonisatie tussen lidstaten op het gebied van de inkomstenbelasting zijn lidstaten zelf bevoegd om wetgeving vast te stellen op dat gebied. Van strijdigheid met het Europees recht is dan geen sprake.
2.7. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur bij de berekening van de compensatieregelingen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door belanghebbende betaalde premies voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Volgens belanghebbende dient in deze berekening het bedrag aan betaalde Belgische belasting en opcentiemen met de premies te worden verhoogd. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank ter zitting geloofwaardig verklaard dat dit ouderdoms- en nabestaandenpensioen in België alleen openstaat voor een loontrekkende en derhalve door het verschil in doelgroep niet vergelijkbaar is met een volksverzekering. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze premies in dat geval niet meegenomen te worden bij de berekening van de compensatie in de zin van artikel 27 van het Verdrag België 2001. Deze stelling van belanghebbende faalt.
2.8. Belanghebbende heeft tot slot gesteld dat de aanslag moet worden vernietigd omdat de Belastingdienst een te hoge voorlopige teruggaaf heeft verleend. Voor zover belanghebbende hiermee bedoelt te stellen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de rechtbank het volgende. De bewijslast dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel ligt bij belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat met het vaststellen van de voorlopige teruggaaf sprake was van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur of dat anderszins sprake is van schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Deze stelling kan belanghebbende niet baten.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 augustus 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 28 augustus 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.