Rechtbank Den Haag, 08-08-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:10654, AWB-13_1308
Rechtbank Den Haag, 08-08-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:10654, AWB-13_1308
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 augustus 2013
- Datum publicatie
- 23 augustus 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:10654
- Zaaknummer
- AWB-13_1308
Inhoudsindicatie
De inspecteur mag bij de aanslagregeling afwijken van de eerder afgegeven VAR-winst uit onderneming. Het daarbij door verweerder ingenomen standpunt dat geen sprake is van winst uit onderneming, is juist.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/1308
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 augustus 2013 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.530. Voorts heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 13.439. Bij beide aanslagen is heffingsrente berekend.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2013 te Den Haag.
Eiser en zijn gemachtigde zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De gemachtigde van eiser heeft bij fax van 24 juni 2013 verzocht om uitstel van de zitting. Als reden heeft hij daarbij – kort gezegd – aangevoerd dat hij momenteel zelf problemen heeft met de Belastingdienst, dat bij hem inmiddels ook een boekenonderzoek is ingesteld, hetgeen ook betrekking heeft op zijn (zakelijke) relaties met eiser en dat daardoor een belangenconflict is ontstaan waardoor hij eiser niet ter zitting kan vertegenwoordigen.
Bij nadere faxberichten van 24 en 25 juni 2013 heeft gemachtigde de rechtbank meegedeeld dat hij blijft optreden als eisers gemachtigde, dat hij noch eiser ter zitting zullen verschijnen en dat uitstel of afstel van de zitting hem redelijk voorkomt.
De rechtbank heeft in de door de gemachtigde aangedragen redenen geen aanleiding gevonden om het onderzoek ter zitting uit te stellen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de door de gemachtigde geschetste problemen die hij heeft met de Belastingdienst, niet direct op de onderhavige procedure betrekking hebben. De gemachtigde had derhalve ter zitting kunnen verschijnen om in zoverre de belangen van eiser te behartigen, waarbij het hem vrij stond eventuele vragen die zijns inziens belastend voor hem zelf zouden kunnen zijn niet te beantwoorden. Dat de gemachtigde kennelijk om hem moverende redenen ervoor heeft gekozen dit niet te doen, dient volgens de rechtbank voor rekening en risico van hem en dus ook van eiser te komen.
Overwegingen
Feiten
In de periode 1 januari 2009 tot en met 31 mei 2009 heeft eiser in loondienst gewerkt voor [D BV].
In mei 2009 heeft eiser voor het jaar 2009 een aanvraag ingediend voor een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-WUO). Op 20 mei 2009 is aan eiser de gevraagde VAR-WUO verstrekt.
Eiser is vanaf 2 september 2009 firmant van VOF [E]. De firmanten verrichten in 2009 uitsluitend werkzaamheden voor [D] BV en voor [F] VOF. [F] VOF is een firma waarin [D] BV één van de vennoten is. De werkzaamheden betreffen nagenoeg uitsluitend betonreparatie.
Voorafgaand aan zijn deelname aan VOF [E] heeft eiser zich als ondernemer met een klussenbedrijf gepresenteerd. Ook in deze periode heeft hij nagenoeg uitsluitend werkzaamheden voor [D] BV verricht.
Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.986. Eiser heeft een loon uit dienstbetrekking van zijn werkgever [D] BV aangegeven van € 14.091. Ook heeft eiser winst uit onderneming aangegeven voor een bedrag van € 13.439 en daarop een MKB-winstvrijstelling van € 223 en een zelfstandigenaftrek van € 11.321 in mindering gebracht. Eiser heeft vermeld dat de winst is behaald met een samenwerkingsverband genaamd [E] met een boekjaar van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
Eiser heeft in 2010 voor de jaren 2010 en 2011 aanvragen ingediend voor een VAR-WUO. Verweerder heeft voor die jaren een VAR-verklaring resultaat uit overige werkzaamheden (hierna ook: VAR-ROW) verstrekt. Op 7 maart 2012 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage uitspraak gedaan in de hoger beroepsprocedure betreffende de VAR-ROW. Daarbij heeft het gerechtshof geoordeeld dat voor de jaren 2010 en 2011 de activiteiten van eiser niet kunnen worden aangemerkt als het, al dan niet in firmaverband, drijven van een onderneming, zodat voor die jaren terecht geen VAR-WUO maar een VAR-ROW is afgegeven. Het beroep in cassatie dat eiser tegen deze uitspraak heeft ingesteld, is door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 23 november 2012 ongegrond verklaard.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen sprake is geweest van winst uit onderneming maar van resultaat uit overige werkzaamheden. Daarom heeft verweerder toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MBK-winstvrijstelling geweigerd en heeft hij het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 27.530 (€ 14.091 looninkomsten + € 13.439 resultaat uit overige werkzaamheden). De (definitieve) aanslag IB/PVV is dienovereenkomstig opgelegd met dagtekening 17 oktober 2012. Tevens is op die datum aan eiser de aanslag Zvw 2009 opgelegd.
Met dagtekening 16 oktober 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2009. Het bezwaarschrift is op 18 oktober 2012 door verweerder ontvangen.
Op 5 februari 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
Op 7 februari 2013 heeft verweerder een verslag van het hoorgesprek aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Op dezelfde datum heeft verweerder uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij de aanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2009 gehandhaafd.
Geschil
In geschil is of de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, omdat verweerder in de bezwaarfase de beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden. Voorts is in geschil of de inkomsten uit de werkzaamheden die eiser heeft verricht winst uit onderneming (standpunt eiser) dan wel resultaat uit overige werkzaamheden (standpunt verweerder) vormen.
Eiser stelt – naar de rechtbank begrijpt – dat verweerder in de bezwaarfase dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, onder andere middels een schending van de hoorplicht, dat dit moet leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot terugwijzing van de zaak naar verweerder. Tevens neemt eiser het standpunt in dat de inkomsten uit de werkzaamheden winst uit onderneming vormen en dat de onderwerpelijke aanslagen om die reden dienen te worden vernietigd.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en terugwijzing van de zaak naar verweerder dan wel vernietiging van de onderwerpelijke aanslagen.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Gelet op al hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben aangevoerd en overgelegd, volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat verweerder in de bezwaarfase zo onzorgvuldig heeft gehandeld dat de uitspraak op bezwaar om die reden dient te worden vernietigd. Dat de behandeling van het bezwaar op dusdanig onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden, is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is ook voldaan aan de hoorplicht. Immers, alvorens uitspraak op bezwaar te doen, heeft verweerder de gemachtigde gehoord. In hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd met betrekking tot de totstandkoming en de afwikkeling van het hoorgesprek ziet de rechtbank, gelet ook op hetgeen verweerder daartegenover heeft aangevoerd, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dat verweerder eiser bij de toezending van het verslag van het hoorgesprek een termijn heeft gegeven om daarop te reageren en vervolgens voordat die termijn was verstreken uitspraak op het bezwaar heeft gedaan, doet hier niet aan af. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar verweerder.
De rechtbank heeft vervolgens te beoordelen of verweerder bij de aanslagregeling terecht het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is geweest van winst uit onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bij het regelen van de onderhavige aanslagen niet gebonden aan de eerder afgegeven VAR-WUO. Het stond verweerder vrij om het door eiser gestelde ondernemerschap daarbij opnieuw te beoordelen. Met name heeft verweerder in de eerdere uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage zie onder 6) aanleiding kunnen vinden om het ondernemerschap van eiser ter discussie te stellen.
Vervolgens rust op eiser de bewijslast om aannemelijk te maken dat zijn activiteiten kunnen worden aangemerkt als het drijven van een onderneming in de zin van de Wet IB 2001. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Bezien ook in het licht van de onder 1 tot en met 6 genoemde feiten, acht de rechtbank hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd en overgelegd in de bezwaar- en beroepsfase, daaronder begrepen zijn nadere stuk van 14 juni 2013 met aanvullende beroepsgronden, onvoldoende.
Dat het UWV heeft beslist dat eiser niet verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen omdat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat dit niet conflicteert met het standpunt van verweerder dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 17 tot en met 19 is verweerder er bij de aanslagregeling naar het oordeel van de rechtbank terecht van uit gegaan dat de werkzaamheden van eiser niet leiden tot winst uit onderneming maar tot resultaat uit overige werkzaamheden.
Ook overigens heeft eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat de onderwerpelijke aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Derhalve dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: