Rechtbank Den Haag, 20-08-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:12875, AWB-12_11568
Rechtbank Den Haag, 20-08-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:12875, AWB-12_11568
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2013
- Datum publicatie
- 15 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:12875
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:77, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-12_11568
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 49, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 25, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen in verband met in het buitenland aangehouden bankrekening.
De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een rekening heeft (gehad) bij de Kredietbank Luxembourg. De navorderingsaanslagen, verhogingen, boetes en beschikkingen heffingsrenten worden daarom vernietigd.
Aan eiser wordt een immateriële schadevergoeding toegekend van € 1000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/11568, SGR 12/11570 tot en met SGR 12/11578, SGR 12/11580, SGR 12/11582, SGR 12/11584 tot en met SGR 12/11592
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 augustus 2013 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z], eiser
en
12/11568
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 2000 opgelegd. Voorts heeft verweerder aan eiser navorderingsaanslagen vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2000 opgelegd. De navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1991 tot en met 1998 zijn telkens verhoogd met 100% van de nagevorderde belasting, van welke verhogingen verweerder geen kwijtschelding heeft verleend. Bij de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1998 tot en met 2000 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1999 tot en met 2000 zijn vergrijpboetes van 100% opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslagen, de verhogingen en de boetes, alsmede de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2013.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A], [B], [C] en [D]. Ter zitting heeft verweerder een stuk overgelegd.
Eiser heeft na de sluiting van het onderzoek ter zitting nog een nader stuk bij de rechtbank ingediend, door de rechtbank ontvangen op 10 juli 2013. De rechtbank heeft daarin geen aanleiding gezien tot het ambtshalve heropenen van het onderzoek. De rechtbank gaat dan ook aan dit stuk voorbij.
Overwegingen
Feiten
Verweerder heeft eiser geïdentificeerd als rekeninghouder ter zake van een bij Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: de KB Lux) aangehouden rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] met een saldo per 31 januari 1994 van ƒ 105.364,57. Eiser is voor de onderhavige jaren beschreven voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting. Hij heeft voor die jaren in zijn aangiften geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij KB Lux.
Bij brief van 29 mei 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld hem op 18 juni 2002 thuis te zullen bezoeken in het kader van een nader onderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting voor de jaren 1990 tot en met 2000.
Bij faxbericht van 20 juni 2002 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij geen buitenlandse bankrekening heeft.
Op 6 augustus 2002 is aan eiser het gespreksverslag van het bezoek van de Belastingdienst dat op 18 juni 2002 heeft plaatsgevonden, toegezonden. In het verslag is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Aanleiding gesprek
Aan belanghebbende heb ik, ambtenaar, bij aanvang van het gesprek het doel daarvan als volgt, althans in woorden van gelijke strekking, medegedeeld:
De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden. Het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor de belastingheffing ten name van belanghebbende.
Vragen en antwoorden
Belanghebbende antwoordde als volgt, althans in woorden van gelijke strekking, op de volgende door ons gestelde vragen.
• Hoeveel bankrekeningen (ongeacht aard, sparen, beleggen, etc.) hebben u en/of uw partner de afgelopen 12 jaar (gehad) in het buitenland?
Belanghebbende ontkent één of meerdere bankrekeningen in het buitenland te hebben of te hebben gehad. Ik, ambtenaar, vertel belanghebbende dat de ons ter beschikking staande gegevens van buitenlandse bankrekeningen zijn vergeleken met computerbestanden van de Belastingdienst. De combinatie van voorletters, eerste achternaam en tweede achternaam heeft geleid tot een unieke identificatie. Dit is de reden om aan te nemen dat belanghebbende gerechtigd is (geweest) tot één of meerdere bankrekeningen in het buitenland.
Ik, ambtenaar, vraag belanghebbende nogmaals hoeveel bankrekeningen belanghebbende de afgelopen twaalf jaar heeft (gehad) in het buitenland.
Belanghebbende volhardde in de weigering informatie en inlichtingen te verstrekken nadat ik belanghebbende had gewezen op de verplichtingen van artikel 47, lid 1, letter a, 47, lid 2 en artikel 49. lid 1 AWR, (Algemene wet inzake rijksbelastingen) en de als gevolg daarvan geldende omkering van de bewijslast (op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27 e, letter b AWR) aan belanghebbende heb uitgelegd.
In verband met het voor belanghebbende verrassende onderwerp van gesprek, is hem een bedenktijd gegeven om een weloverwogen antwoord te kunnen geven op de gestelde vragen. Belanghebbende blijft ook na deze bedenktijd bij zijn ontkenning in het bezit te zijn geweest van buitenlandse bankrekening(en).
Bij brief van 24 september 2002 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om, voor zover hier van belang, navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990, 1994 en 1997 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1991 en 1995 op te leggen, alsmede een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999 en een aanslag vermogensbelasting 2000 indien deze nog niet zijn opgelegd. Eiser is hierbij in de gelegenheid gesteld om vóór 10 oktober 2002 alsnog afschriften van zijn buitenlandse tegoeden te verstrekken en antwoord te geven op de door verweerder gestelde vragen.
Naar aanleiding van voormelde brief heeft eiser op 9 oktober 2002 telefonisch contact opgenomen met verweerder. Eiser heeft tijdens dat gesprek gesteld dat hij niet beschikt over tegoeden in het buitenland en voorts aangegeven dat hij conform de door verweerder opgestelde vragen informatie zal opvragen bij KB Lux. Een en ander is bevestigd bij brief van 15 oktober 2002.
Bij brief van 17 oktober 2002 heeft eiser KB Lux verzocht informatie te verstrekken over de rekening met nummer [rekeningnummer] t.n.v. [voornaam 1] [achternaam 1]-[achternaam 2]. Een kopie van die brief en van de enveloppe met daarop het adres van KB Lux behoren tot de stukken van het geding. De tekst van de brief komt overeen met de door verweerder opgestelde vragen.
Bij brief van 18 november 2002 heeft eiser KB Lux (nogmaals) gewezen op zijn brief van
17 oktober 2002 en heeft hij KB Lux verzocht zo spoedig mogelijk antwoord te geven op de vragen in die brief.
Bij brief van 25 november 2002 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij geen reactie van KB Lux heeft ontvangen en verweerder verzocht aan te geven hoe hij verdere pogingen kan ondernemen aan te tonen dat hij niet beschikt over tegoeden bij de Kredietbank en waar verweerder genoegen mee neemt.
Bij brief van 13 december 2002 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1990 en een navorderingsaanslag vermogensbelasting 1991 op te leggen, elk met een verhoging van 100% van de nagevorderde belasting.
Met dagtekening 31 december 2002 zijn de aangekondigde navorderingsaanslagen met verhogingen aan eiser opgelegd.
Bij brief van 10 januari 2003, door verweerder ontvangen op 15 januari 2003, heeft eiser verzocht om een nadere toelichting op de brief van verweerder van 13 december 2002.
Per aangetekende brief, verzonden op 13 januari 2003, heeft eiser bij KB Lux nogmaals verzocht om informatie. Een kopie van de brief en van het verzendbewijs behoren tot de stukken van het geding.
Bij brief van 10 februari 2003, door verweerder ontvangen op 14 februari 2003, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1990 en vermogensbelasting 1991.
Bij brief van 18 februari 2003 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
Bij brief van 3 maart 2003, door verweerder ontvangen op 7 maart 2003, heeft eiser ingestemd met aanhouding van de bezwaren totdat in de proefprocedures van Nauta Dutilh betreffende het Rekeningenproject onherroepelijk is beslist.
Bij brieven van 29 april 2003 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om aan eiser navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en met 2000 en navorderingsaanslagen vermogensbelasting over de jaren 1992 tot en met 2000 op te leggen, elk met een verhoging/boete van 100% van de nagevorderde belasting.
Bij brief van 20 mei 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de in zijn brieven van 29 april 2003 aangekondigde navorderingsaanslagen met verhogingen/boetes aan hem worden opgelegd.
Met dagtekening 30 mei 2003 zijn de aangekondigde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1991 tot en met 1994 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1992 tot en met 2000 opgelegd. Met dagtekening 19 december 2003 is de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995 opgelegd en met dagtekening 7 juni 2003 zijn de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1996 tot en met 2000 opgelegd. Alle navorderingsaanslagen zijn met verhogingen/boetes van 100% aan eiser opgelegd.
Bij brief van 20 juni 2003 heeft eiser tegen de even vermelde navorderingsaanslagen en verhogingen/boetes bezwaar gemaakt.
Bij brief van 23 juni 2003 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
Bij brief van 14 juli 2003, door verweerder ontvangen op 18 juli 2003 heeft eiser ingestemd met aanhouding van de bezwaren totdat in de proefprocedures van Nauta Dutilh betreffende het Rekeningenproject onherroepelijk is beslist.
Bij brief van 12 december 2008 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van de voortgang van de proefprocedure van Nauta Dutilh en andere lopende procedures bij de gerechtshoven.
Bij brief van 29 juni 2012 (kennelijk abusievelijk gedateerd op 11 juni 2012) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat diverse rechtsvragen zijn beantwoord en dat hij voornemens is om uitspraak op bezwaar te doen. Eiser heeft op deze kennisgeving gereageerd en heeft verzocht om te worden gehoord en om inzage te krijgen in de op de zaken betrekking hebbende stukken.
Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 10 juli 2012. Hiervan is een hoorverslag opgemaakt, waarvan een kopie tot de gedingstukken behoort. In het hoorverslag wordt, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Standpunten/informatie van [X]:
Ad 1 Om aan te tonen dat hij geen rekening heeft/heeft gehad in Luxemburg geeft [X] aan dat hij de volgende acties heeft ondernomen.
In 2002 de Kredietbank te Luxemburg 2 maal heeft aangeschreven zonder resultaat. Hierna heeft hij kontakt op genomen met de Belastingdienst en samen met een medewerker telefonisch getracht informatie te krijgen. Ook dit bleef zonder resultaat.
Hierna is nogmaals een schriftelijke poging ondernomen om informatie te verkrijgen van de
Luxemburgse bank. Deze laatste uitgebreide verzoekschrift is aangetekend verzonden. Een bewijs hiervan wordt overhandigd.
Tegelijkertijd wordt een afschrift overhandigd van een brief gericht aan de Kredietbank Luxemburg van 18 november 2002.
Ad 2 [X] heeft een samenvatting op papier gemaakt en overhandigd deze.
Ad 3 [X] overhandigd een overlijdensbericht van zijn Opa de heer [voornaam 1] [tweede naam] [achternaam 1] echtgenoot van [voornamen oma] [achternaam 2].
Hierbij geeft hij aan dat mogelijk de rekening mogelijk is geweest van zijn opa en oma gezien het feit dat de namen [voornaam 1] [achternaam 1] en [achternaam 2] identiek zijn aan zijn naam en die van zijn vrouw.
[X] geeft hier nogmaals aan dat hij geen rekening bezit of in het bezit is geweest van een rekening bij de Luxemburgse Bank. Hij is ook niet op de hoogte of zij opa de rekening daar heeft aangehouden.
Op de vraag of hij heeft overwogen zelf naar de Bank af te reizen geeft [X] aan dat hij dat wel heeft overwogen maar besloten heeft dit niet te doen omdat het geld niet van hem is en er ook geen recht op heeft.”
Bij brief van 19 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij naar aanleiding van het hoorgesprek opnieuw onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening met nummer [rekeningnummer]. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de rekening ruimschoots na 16 september 1991 moet zijn geopend en dat deze rekening derhalve niet kan zijn geopend door de opa en oma van eiser die dezelfde namen hebben als eiser en zijn echtgenote.
Bij brief van 30 oktober 2012, door verweerder ontvangen op 2 november 2012, heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij op 1 augustus 2012 opnieuw een aangetekend schrijven met daarin de tekst uit de modelbrief van verweerder heeft verzonden naar KB Lux, maar dat hij daarop geen reactie heeft gehad. In die brief vraagt eiser tevens waarom aan hem navorderingsaanslagen over 1990 en 1991 zijn opgelegd indien, zoals verweerder in zijn brief van 19 oktober 2012 stelt, de rekening ruimschoots na 16 september 1991 moet zijn geopend.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 november 2012 is gedeeltelijk aan de bezwaren van eiser tegemoet gekomen. De navorderingsaanslagen zijn verminderd in dier voege dat verweerder de saldi heeft herberekend, waarbij de factor 1,5 is geëlimineerd. Voorts zijn de verhogingen/boetes verminderd met 20% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Geschil 29. Tussen partijen is in geschil of eiser terecht is geïdentificeerd als rekeninghouder van de bankrekening bij KB Lux met rekeningnummer [rekeningnummer]. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord dan is voorts in geschil of de navorderingsaanslagen met voldoende voortvarendheid zijn opgelegd, of de schatting van de aanslagen redelijk is en of de belastingschulden zijn verjaard. Voorts is in geschil de in rekening gebrachte heffingsrente en of eiser recht heeft op een immateriële schadevergoeding.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen, de verhogingen en de boetes en de beschikkingen inzake de heffingsrente. Daarnaast verzoekt hij om toekenning van een vergoeding voor de door hem geleden immateriële schade.
Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen inzake de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1990 tot en met 1992 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting 1991 tot en met 1993 voor zover het de verhogingen betreft en tot ongegrondverklaring van de overige beroepen.
Ter zake van het verzoek om toekenning van een immateriële schadevergoeding refereert verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Identificatie
Verweerder heeft eiser geïdentificeerd als rekeninghouder bij KB Lux. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is van een unieke match met het bestand Beheer van Relaties. Omdat de grootvader van eiser ook gehuwd was met een [achternaam 2] heeft verweerder nader onderzoek verricht. Verweerder acht het echter, gelet op de overlijdensdata van de grootouders van [datum] 1957 respectievelijk [datum] 1958, het feit dat het renseignement betrekking heeft op bankgegevens per 31 januari 1994 en het veronderstelde moment van opening van de rekening, niet aannemelijk dat de op het renseignement vermelde rekeninghouder(s) de grootouders van eiser betreffen. Eiser heeft van meet af aan ontkend een rekening in het buitenland te hebben (gehad).
De rechtbank overweegt dat eiser van begin af aan zijn volledige medewerking aan het onderzoek van de Belastingdienst heeft verleend. Op de zitting heeft eiser desgevraagd aangegeven dat hij bij het onderzoek naar de aangiften over de jaren 1990 tot en met 2000 op 18 juni 2002 bij hem thuis de verzochte bescheiden klaar had liggen. Daarnaast heeft eiser tot drie maal toe brieven verstuurd naar de KB Lux met het verzoek om informatie over de bankrekening met nummer [rekeningnummer]. Hierbij heeft eiser verzocht om de datum van opening van deze rekening, duplicaten van rekeningoverzichten en een staat van de tegoeden aan het eind van elk jaar. Tussen partijen is niet in geschil dat de tekst van twee van die brieven overeenkomt met de tekst zoals door verweerder is aangereikt. Eiser heeft een kopie van de enveloppe waarin hij de eerste brief met dagtekening 17 oktober 2002 heeft verzonden overgelegd, alsmede een kopie van het verzendbewijs van de op 13 januari 2003 aangetekend verzonden brief. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat eiser genoemde brieven ook daadwerkelijk heeft verzonden naar de KB Lux. Eiser heeft op geen van de brieven reactie gehad. Evenmin op de brief die eiser op 1 augustus 2012 naar aanleiding van de aankondiging van de uitspraak op bezwaar naar de KB Lux heeft gezonden en waarvan eiser ook een bewijs van verzending heeft overgelegd. Verder heeft eiser twee maal gebeld naar de KB Lux, waarvan één maal in het bijzijn van [E] van de Belastingdienst, maar ook dat heeft geen informatie opgeleverd. Eiser is al die jaren consistent geweest in zijn verklaringen en vasthoudend met zijn verzoeken aan verweerder wat hij naar diens oordeel geacht werd te ondernemen om – ondanks het ontbreken van een reactie van de KB Lux - te kunnen aantonen dat hij geen rekening bij de KB Lux bezat. Gelet op het hiervoor overwogene heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank alles gedaan wat hij redelijkerwijs kon doen om aannemelijk te maken dat hij niet de rekeninghouder is van voornoemde bankrekening bij de KB Lux. Daarbij overweegt de rechtbank nog dat haar bekend is dat de KB Lux geen verklaringen afgeeft aan personen die geen cliënt van de bank zijn. Verweerder heeft slechts een kopie van de gegevens op het microfiche en een kopie van het proces-verbaal van identificatie overgelegd. Verweerder heeft geen nieuwe argumenten naar voren gebracht. Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met hetgeen hij heeft gesteld en de stukken die hij heeft overgelegd niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een rekening heeft (gehad) bij de KB Lux. De navorderingsaanslagen, verhogingen en boetes alsmede de beschikkingen heffingsrente kunnen daarom niet in stand blijven.
Immateriële schadevergoeding
Eiser heeft verzocht om toekenning van een immateriële schadevergoeding in verband met de duur van de behandeling van het geschil. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in HR 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn om een langere termijn als redelijk aan te merken. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de ingewikkeldheid van een zaak, waartoe kan worden gerekend de aard en omvang van de fiscale problematiek en de omvang van het verrichte onderzoek, en de invloed van een belanghebbende op het procesverloop, waartoe bijvoorbeeld het doen van verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen kan worden gerekend. De termijn vangt in beginsel aan op het moment dat verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
De rechtbank zal voor de bepaling van de overschrijding van de redelijke termijn uitgaan van het eerste bezwaarschrift. De rechtbank ziet geen aanleiding voor ieder jaar op zich een schadevergoeding toe te kennen. De ingediende bezwaarschriften hebben namelijk betrekking op hetzelfde feitencomplex, te weten dezelfde buitenlandse bankrekening. De procedures daarover zijn als één geheel gevoerd en hebben geresulteerd in bij één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, één beroep- en verweerschrift en één uitspraak van de rechtbank voor alle zaken samen. Niet aannemelijk is dat eiser meer spanning en frustratie heeft ondervonden doordat de ingediende bezwaarschriften betrekking hadden op meerdere navorderingsaanslagen, verhogingen en boetes.
Naar het oordeel van de rechtbank doen zich in het onderhavige geval bijzondere omstandigheden voor die aanleiding zijn om een langere termijn als redelijk aan te merken. De rechtbank stelt, gelet op de complexiteit van het KB Lux-project waarbij tevens meeweegt dat het in dit geval om een ontkenner gaat, de redelijke termijn voor de bezwaarfase vast op één jaar en houdt vast aan de termijn van anderhalf jaar voor de beroepsfase. Daarnaast wordt de redelijke termijn verlengd met het extra tijdsverloop dat gemoeid was met het, met instemming van eiser, aanhouden van de zaken tot de arresten van de Hoge Raad van 26 februari 2010, nrs. 43 050bis en 43 670bis, ECLI:NL:HR:2010:BJ9092 en ECLI:NL:HR:2010:BJ9120. Uitgaande van de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder op 14 februari 2003 bedraagt het extra tijdsverloop zeven jaar. Dit brengt mee dat de redelijke termijn in dit geval in totaal negen jaar en zes maanden bedraagt.
Vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder op 14 februari 2003 tot de uitspraak van de rechtbank op 20 augustus 2013 zijn tien jaar en zes maanden verstreken. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met één jaar. Deze termijn dient gelet op de datum van de uitspraken op bezwaar aan verweerder te worden toegerekend. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hieronder vermeld.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vernietigt de navorderingsaanslagen, de verhogingen en de boetes alsmede de beschikkingen heffingsrente;
- -
-
veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 1.000;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van in totaal € 84 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, voorzitter, en mr. T. van Rij en
mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2013.
de voorzitter is verhinderd
te ondertekenen
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroe.