Rechtbank Den Haag, 02-07-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:13019, AWB-12_9829
Rechtbank Den Haag, 02-07-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:13019, AWB-12_9829
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 juli 2013
- Datum publicatie
- 15 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:13019
- Zaaknummer
- AWB-12_9829
Inhoudsindicatie
Verweerder is bij het vaststellen van de aanslag afgeweken van de aangifte. Omzetcorrectie blijft in stand. Eiser heeft voorts geen recht op zelfstandigenaftrek en toepassing van de MKB-winstvrijstelling.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/9829
uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juli 2013 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z], eiser
(gemachtigden: [A] en [B]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslag IB) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (aanslag ZVW) opgelegd. De aanslag IB is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.530 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.295. De aanslag ZVW is berekend naar een bijdrage-inkomen van € 12.537. Tevens is bij het opleggen van de aanslagen bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013.
Namens eiser zijn verschenen de gemachtigden. Namens verweerder zijn verschenen [C], [D] en [E].
Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
Eiser drijft in 2007 een eenmanszaak onder de naam [F]. Daarnaast is eiser vennoot in VOF [G] en directeur-grootaandeelhouder van [H] B.V. Vanaf 19 november 2007 is eiser eveneens directeur-grootaandeelhouder van [I] B.V.
Eiser heeft in het onderhavige jaar tweeëndertig panden in eigendom.
Op 29 januari 2009 heeft eiser aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het jaar 2007 (de aangifte) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.970 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43.295. Volgens de aangifte bedraagt de belastbare winst € 28.023 negatief. Het loon dat eiser genoot van [I] B.V. bedraagt volgens de aangifte € 48.062. De hiervoor onder 2 vermelde panden heeft eiser gerekend tot het box 3-vermogen.
Op 11 augustus 2011 is verweerder een boekenonderzoek gestart naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2007 tot en met 2009 van eiser.
Lopende het boekenonderzoek heeft verweerder bij brief van 27 oktober 2011 eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om van de aangifte af te wijken.
Met dagtekening 18 november 2011 heeft verweerder de aanslag IB en de aanslag ZVW aan eiser opgelegd. Verweerder heeft bij het vaststellen van de aanslagen de volgende correcties aangebracht:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 18.970
- Bij: geen zelfstandigenaftrek € 11.047
- Af: geen MKB-winstvrijstelling € 3.113
- Af: meer kleinschaligheidsaftrek € 1.732
- Bij: meer omzet [F] en VOF [G] € 34.358
- Bij: resultaat uit terbeschikkingstelling van een pand € 6.000
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 65.530
Met dagtekening 5 december 2011 heeft verweerder aan eiser een informatiebeschikking afgegeven.
Het boekenonderzoek is in 2012 afgerond. De bevindingen heeft verweerder neergelegd in een rapport, gedagtekend 2 november 2012, dat in kopie tot de gedingstukken behoort.
Geschil 9. Tussen partijen is thans nog in geschil of eiser recht heeft op de zelfstandigenaftrek en of verweerder terecht meer omzet in aanmerking heeft genomen. Naar de rechtbank begrijpt is de MKB-winstvrijstelling uitsluitend nog in geschil in het geval de rechtbank de omzetcorrectie in stand laat en aldus een positief bedrag aan winst uit onderneming vaststelt.
Eiser stelt dat hij voldoet aan het urencriterium en zodoende recht heeft op de zelfstandigenaftrek en - met inachtneming van het vorenstaande - de MKB-winstvrijstelling. Voorts heeft verweerder ten onrechte een hogere omzet in aanmerking genomen. Eiser beroept zich verder op het vertrouwensbeginsel. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslagen.
Verweerder stelt zich in beroep nader op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Met betrekking tot de aanslagen is verweerder van mening dat deze niet te hoog zijn vastgesteld. De correcties zijn volgens hem terecht aangebracht. Verweerder beroept zich hierbij op de omkering van de bewijslast. Voor het geval de rechtbank een of meerdere correcties niet in stand laat, beroept verweerder zich op interne compensatie. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en handhaving van de aanslagen.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het bezwaar
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het bezwaar ontvankelijk is. Weliswaar is er slechts pro-forma bezwaar gemaakt, maar uit de tekst van het bezwaarschrift is af te leiden dat eiser de afronding van het ingestelde boekenonderzoek wilde afwachten. Het lag voor de hand dat eiser met zijn bezwaarschrift de bij aanslagregeling aangebrachte correcties wilde aanvechten. Verweerder kon daar dus van uitgaan. Nu verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep in zoverre gegrond en dient de bestreden uitspraak te worden vernietigd.
Zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling
Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2007) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
Ingevolge artikel 3.79a, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2007) geldt de MKB-winstvrijstelling voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uur aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet (…).
Eiser, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft ter onderbouwing van het standpunt dat hij aan het urencriterium voldoet stukken overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarmee niet aan de bewijslast voldaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de door eiser ingebrachte urenoverzichten achteraf zijn opgemaakt en te globaal van aard zijn. De overzichten bevatten slechts een opsomming van de werkzaamheden. Eiser heeft de uren die daarmee gepaard gingen niet gespecificeerd. Hij heeft slechts gesteld dat hij zeker weet dat hij boven het vereiste aantal uren uitkomt. Bovendien verrichtte eiser ook werkzaamheden in dienstbetrekking en beheerde hij een onroerendgoedportefeuille. Eiser heeft geen inzicht verschaft in de verdeling van zijn tijd besteed aan de dienstbetrekking, aan zijn ondernemingen en aan het beheer van de onroerende zaken. Verweerder heeft daarom de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling terecht buiten toepassing gelaten.
Omzetcorrectie
Met betrekking tot de omzetcorrectie overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft de omzetcorrectie gebaseerd op door of namens eiser ingediende aangiften omzetbelasting (€ 148.795). Als verklaring voor het verschil in omzet aangegeven voor de omzetbelasting en zoals gehanteerd voor de fiscale winstberekening heeft eiser een aantal niet nader toegelichte berekeningen overgelegd waarvan één met het opschrift “Suppletie-aangifte B.T.W.”. De rechtbank acht hiermee geen afdoende verklaring gegeven voor het verschil. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder heeft betwist dat eiser suppletieaangifte heeft gedaan en dat eisers stelling dat in 2007 per abuis te veel omzet over 2008 is aangegeven, als zodanig onnavolgbaar is en de gemachtigde daarover geen nadere duidelijkheid heeft verschaft. Verweerder heeft daarom terecht de hogere omzet in aanmerking genomen.
Aangezien de rechtbank op grond van de normale bewijslastverdeling reeds tot de conclusie is gekomen dat verweerder terecht een hogere omzet in aanmerking heeft genomen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of omkering en verzwaring van de bewijslast moet worden toegepast.
Vertrouwensbeginsel
Eiser beroept zich voorts op het vertrouwensbeginsel. Hij voert daartoe aan dat ten tijde van het boekenonderzoek de gegevens over het belastingjaar 2007 voor inzage en controle beschikbaar waren en dat de controleur hierdoor een beeld heeft kunnen schetsen. Volgens eiser is in het controleverslag geen afwijking van de ingediende aangifte opgenomen en is aldus bij hem het vertrouwen gewekt dat de aangifte een getrouw beeld geeft.
Het boekenonderzoek is pas in 2012 afgerond. Het rapport van het boekenonderzoek is gedagtekend 2 november 2012. De aanslagen IB en ZVW zijn bijna een jaar daarvoor aan eiser opgelegd, voorafgegaan door een brief van verweerder van 27 oktober 2011 waarin hij de afwijkingen van de aangifte heeft gemotiveerd. Eiser wist dus ruimschoots vóór de uitkomsten van het boekenonderzoek al dat de aangifte voor het jaar 2007 door verweerder niet was gevolgd. Het rapport van het boekenonderzoek kan reeds daarom niet bij eiser het vertrouwen hebben gewekt dat de aangifte een getrouw beeld gaf. Overigens wordt in het rapport van het boekenonderzoek, anders dan eiser stelt, wel – en in aanvulling op de eerdere correcties – afgeweken van de aangifte. In het rapport wordt immers geconcludeerd dat de in de aangifte verantwoorde winst te laag is. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Slotsom
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 17, 18 en 21 heeft overwogen, is het inkomen uit werk en woning niet te hoog vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan verweerders beroep op interne compensatie.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder de in geding zijnde aanslagen niet te hoog heeft vastgesteld en dat het beroep uitsluitend gegrond wordt verklaard omdat de uitspraak op bezwaar een onjuist dictum bevat.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- -
-
handhaaft de aanslagen;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en
mr. T.A. de Hek, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2013.