Rechtbank Den Haag, 08-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14757, AWB-12_9204
Rechtbank Den Haag, 08-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:14757, AWB-12_9204
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 oktober 2013
- Datum publicatie
- 12 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:14757
- Zaaknummer
- AWB-12_9204
- Relevante informatie
- Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26b, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 25, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:42, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 52a, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27e
Inhoudsindicatie
Loonheffing
X exploiteert een eenmanszaak. De SIOD heeft een onderzoek verricht. Naar aanleiding daarvan heeft de inspecteur een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de hoorplicht heeft geschonden. Voorts is er geen sprake van omkering van de bewijslast en heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er bij X sprake was van een looncarroussel tengevolge waarvan te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen.De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/9204
uitspraak van de meervoudige kamer van 8 oktober 2013 in de zaak tussen
[eiser] h/o [X], gevestigd te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 21 april 2009 aan eiser over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) loonheffingen opgelegd van € 39.950. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 2.694.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2012 de naheffingsaanslag verminderd tot € 39.158 en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 2.623.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2013 te Den Haag. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 april 2013 naar het adres [adres] te [plaats 1], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De envelop waarin die brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de - kennelijk door medewerkers van PostNL - geplaatste aantekeningen op die envelop, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de postbezorger van PostNL op 17 april 2013 geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief binnen drie weken vanaf 18 april 2013 op het – kennelijk in die mededeling genoemde – afhaallocatie kon worden afgehaald, en dat PostNL de envelop op 10 mei 2013 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens de elektronisch geraadpleegde gegevens in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat eiser sinds 29 november 2011 ingeschreven op genoemd adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 15 mei 2013 verzonden aan eiser op dat adres. De rechtbank is van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser exploiteerde een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [X] te [Z].
2. De loonadministratie werd verzorgd door het administratiekantoor van de [C] groep (hierna: de [C]-groep) aan de [a-straat] te [plaats 2] (hierna: de [a-straat]).
3. Op 8 februari 2007 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) aangifte gedaan tegen een zestal ondernemingen ter zake van valsheid in geschrifte en oplichting. Volgens de IND waren deze ondernemingen allemaal gelieerd aan de [C]-groep.
4. In het proces-verbaal van de SIOD met PV-nr 6607/2006/28-1924 (zaaksnummer: ZK 02-01) staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“3.1 Aangifte Immigratie en Naturalisatiedienst (IND)
(…) Daar waar gesproken wordt over de “referent” wordt bedoeld de persoon in Nederland, zijnde de partner van de buitenlandse betrokkene, die bij de IND de stukken overlegd. Op grond van deze stukken wordt door de IND beoordeeld en bepaald of diegene over voldoende middelen van bestaan beschikt om op basis daarvan aan de betrokkene in het buitenland een MVV (verblijfsvergunning) of indien de betrokkene al in bezit is van een MVV, een VVR (verlenging verblijfsvergunning) wordt verstrekt. (…)
Sinds 2004 wordt de IND regelmatig geconfronteerd met referenten die werkzaam waren/zijn bij ondernemingen die zijn gelieerd aan de [[C]-groep]. Door een aantal signalen zoals: (…)
de wijze van salarisbetalingen, die vrijwel direct worden gevolgd door geldopnames die nagenoeg gelijk zijn aan de salarisbetalingen; (…)
ontstond het vermoeden dat door de referent met de werkgever werd samengespannen om, via het overleggen van valse danwel vervalste arbeidscontracten en valse salarisbetalingen, de IND te bewegen tot afgifte van een [MVV] danwel een verlenging [VVR] daarvan. (…)
Het vermoeden wordt ondersteund doordat de IND, in bij referenten opgevraagde bankafschriften, in een groot aantal gevallen zag dat het gestorte loon direct weer werd opgenomen. Dit zou er op kunnen wijzen dat dit loon terugbetaald moet worden aan de [[C]-groep]. (…)
3.5 Doorzoekingen
Op 19 februari 2008 werden meerdere doorzoekingen verricht in panden die direct gelieerd zijn aan de [C]-groep. (…) In de in beslag genomen administratie van de [C]-groep zijn onder andere banklijsten en vrijwillige ontslagverklaringen van werknemers aangetroffen. Deze vormen de basis voor de IND-fraude die hierna wordt omschreven.
(…)
3.7 Banklijsten (IBN.F.05) en (IBN.DIGI.A.07+08+09)
Enkele banklijsten zijn fysiek bij de verdachte (…) aangetroffen. Het merendeel van de banklijsten zijn digitaal aangetroffen in de computer aan de [[a-straat]]. De banklijsten hebben betrekking op de periode januari 2006 t/m week 6 van 2008. Op deze lijsten staat in totaal ongeveer 200 verschillende personen/werknemers, met achter hun naam een bedrag en rekeningnummer.
Uit de onderzoeksresultaten is naar voren gekomen dat veel van deze werknemers op grond van een IND-eis, een hypotheekaanvraag of een aangevraagde geldlening een vast wekelijks aantoonbaar inkomen nodig hebben. De [C]-groep faciliteert dit vaste weekloon en draagt zorg dat het gevraagde weekloon (bankbedrag) aantoonbaar wordt gestort op de bank/girorekeningen van deze werknemers. Via de banklijsten houdt de [C]-groep administratief bij aan wie en welk bedrag wekelijks moet worden over gemaakt. Van de ongeveer 200 werknemers die op de banklijsten staan zijn er ongeveer 80 te linken aan een IND-procedure, het geen betekent dat de [C]-groep voor 80 werknemers vermoedelijk faciliteert/heeft gefaciliteerd in het voldoen aan de IND inkomensnorm/middelenvereiste.
3.8 Looncarrousel
Veel van de 200 op de banklijsten voorkomende werknemers, werken echter minder/verdienen minder dan het bankbedrag dat wekelijks op hun bank/girorekening wordt bijgeschreven door de [C]-groep. Verder staan er personen op deze lijsten die in het geheel niet hebben gewerkt binnen de [C]-groep en personen die in 1e instantie wel hebben gewerkt en in later stadium niet meer. In beide gevallen wordt er toch wekelijks een volledig bankbedrag op hun rekening gestort, ook als de feitelijke werkzaamheden al beëindigd zijn. Deze bankbetalingen moeten uiteraard verrekend worden. Hiervoor wordt door de [C]-groep een terugbetalingsregeling gehanteerd, een zogenaamde “looncarrousel”.
Dit houdt in dat de werknemer die in deze carrousel meedraait, wekelijks het afgesproken bankbedrag dat op zijn rekening is bijgeschreven van zijn rekening haalt en dit bankgeld geheel terugbetaald aan de voorman. Van de voorman ontvangt hij dan als hij gewerkt heeft contant, in een enveloppe, zijn daadwerkelijk verdiende lagere loon. Als de werknemer niet heeft gewerkt ontvangt hij geen loon en betaald hij alleen het bankbedrag terug.
Ook komt het voor dat de werknemer maar een deel van het bankgeld opneemt en hiermee zijn lagere loondeel aanvult tot het oorspronkelijke vaste bankbedrag en dit dan terugbetaald aan de voorman. In beide gevallen vindt in principe hetzelfde plaats, alleen in het laatste geval wordt door sommige referenten/verdachten verklaard dat ze wekelijks moeten bijbetalen, hetgeen echter feitelijk onjuist is, omdat alleen het bankbedrag rouleert.
De voorman draagt vervolgens de bij de referenten gecollecteerde bankbedragen af aan [D] of [E], die op hun beurt het geld afgegeven aan [F], die het geld weer gebruikt om contante lonen mee uit te betalen.
Een voorman die een prominente rol vervult in het geheel is de verdachte (…). Uit de onderzoekgegevens komt naar voren dat hij de motor is van de looncarrousel fraude door het aanbrengen van de meeste referenten. De referenten werden veelal te werk gesteld binnen de het Detacheringbedrijf [G] B.V.
3.9 Modus Operandi
Buiten het feit dat werknemers/referenten voor de IND moeten voldoen aan een inkomensnorm moeten ze ook kunnen aantonen dat dit inkomen zelfstandig en duurzaam is.
Ook hierin faciliteert de [C]-groep door het afgeven van arbeidscontracten voor onbepaalde tijd, hetgeen in de uitzend/detacheringbranche niet gebruikelijk is.
Om het geheel administratief/boekhoudkundig binnen de [C]-groep kloppend te maken en om aan het middelenvereiste van de IND te voldoen, zijn veel bescheiden van de IND referenten die op de banklijsten staan zoals: arbeidscontracten; werkgeversverklaringen; loonstroken; correspondentie, valselijk opgemaakt. In deze bescheiden staan niet de daadwerkelijk loonbedragen vermeld maar de veelal hogere betaalde bankbedragen.
Ook zijn er van diverse IND referenten in de [C]-groep administratie ingevulde “vrijwillige ontslagverklaringen” aangetroffen, zonder dagtekening en ingangsdatum. Hierover is door [D] verklaard dat deze verklaringen door hun gebruikt konden worden als er zich problemen voordeden met een referent/werknemer. Deze kan dan per direct ontslagen worden zonder dat hij zich ergens op kan beroepen.
Personen op de banklijsten die niet of niet meer werken binnen de [C]-groep, maar die wel iedere week een bankbedrag ontvingen, werden gebruikt door de [C]-groep als “boeker”. Op naam van deze “boekers” werd de productie van “zwartwerkers” weg geboekt. (…)
5 ONDERZOEKSOPDRACHT
In overleg met de officier van justitie, (…) is besloten om van de ongeveer 80 werknemers/referenten die op de banklijsten staan vermeld er 10 tot 15 nader te onderzoeken. (…)
6 BEVINDINGEN IND DOSSIERS
In totaal zijn er lopend het onderzoek 53 IND-dossiers bevraagd en verkregen van de IND. (…) De eerste 14 dossiers zijn uitgebreid beschreven en de laatste 5 dossiers (…) zijn kort beschreven.”
5. In het proces-verbaal van de SIOD van 14 april 2008, PV-nummer: 6607/2006/28-2148, is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ik, verbalisant, verklaar het volgende: (…)
Onderzoek inbeslaggenomen digitale administratie
Op 19 februari 2008 vond er een doorzoeking plaats in het pand van de [[C]-groep] aan de [[a-straat]] (…) en werden er onder andere diverse digitale bestanden inbeslaggenomen.
Op 29 februari 2008 werd in deze inbeslaggenomen digitale administratie een zoekslag gemaakt op het trefwoord “brenger”. Dit leverde een resultaat op van in totaal 3 zogenaamde excel-bestanden te weten:
- Banken alle bedrijven 2006 (auteur [H])
- Banken 2007 alle bedrijven (auteur [D of E])
- Banken 2008 alle bedrijven (auteur [D of E])
Deze bestanden werden vervolgens uitgeprint en als bijlagen IBN.DIGI.A.07 IBN.DIGI.A.08 en IBN.DIGI.A.09 bijgevoegd.
Ik zag dat digitale bedstanden er identiek uitzagen als de lijst IBN.F.05 (…). Onder de kolom ”brenger” zag ik naast de letters “(…)” eveneens de letters “(…), [letters], (…)“ vermeld staan. Dit zijn vermoedelijk de initialen van de navolgende personen die uit het onderzoek bekend zijn geworden; (…), [eiser]
Deze bestanden laten over de periode 2006, 2007 en de eerste zes weken van 2008 vermoedelijk de wekelijkse bankbetalingen van loon zien aan werknemers van de [[C]-groep]. (…)
Totalisering banklijsten
Op voornoemde banklijsten werden ongeveer 197 verschillende namen van werknemers aangetroffen. Nader onderzoek van deze banklijsten wees uit dat van de 120 verschillende werknemers er ongeveer 82, op enigerlei wijze bekend waren bij de IND. (…) ”
6. Tot de stukken van het geding behoren de hiervoor genoemde banklijsten 2006 tot en met 2008.
7. Naar aanleiding van het strafrechtelijk ondezoek heeft verweerder bij eiser onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting/premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 1 maart 2008. In het op 26 maart 2009 uitgebrachte controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“1 Reikwijdte van het boekenonderzoek
(…) Door de Officier van Justitie (…) is toestemming verleend het proces verbaal als grondslag te gebruiken bij het bepalen van de fiscale gevolgen.
In dit rapport zijn de standpunten van de Belastingdienst opgenomen.
De standpunten zijn gebaseerd op de bevindingen van de S.I.O.D. en de in beslag genomen administratie. (…)
Niet voldoen aan de administratieplicht
Uit het door de S.l.O.D. ingestelde strafrechtelijke onderzoek is gebleken dat bij het voeren van de loonadministratie niet is voldaan aan de wettelijke eisen zoals vermeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake de Rijksbelastingen.
De loonadministratie geeft een onjuist beeld en wordt daarom verworpen.
Dit is gebaseerd op met name de volgende bevindingen. (…)
Op de banklijsten over de periode 2006 tot en met week 6 van 2008 staan 197 werknemers vermeld.
Deze banklijsten werden gebruikt voor de registratie van de zgn. looncarrousel. (…)
Identificatie werknemers
(…) Het niet inleveren en/of onvolledig invullen van de vereiste loonbelastingverklaring en vanaf 2007 het niet verstrekken van de benodigde gegevens, heeft tot gevolg dat het in artikel 26b van de Wet LB voorgeschreven tarief voor anonieme werknemers van toepassing is.
Voor de onbekende werknemers is niet voldaan aan de beide verplichtingen en is ingevolge artikel 26b van de Wet LB het zogenaamde anoniementarief van toepassing.
Loon
De inhoudingsplichtige heeft het loon dat aan onbekende werknemers is uitbetaald onjuist in de loonadministratie verantwoord. (…)
Geconstateerde gebreken
Op de aangetroffen banklijsten zijn namen van werknemers van [eiser] vermeld.
In totaal betreft het 4 werknemers.
De aan deze personen uitbetaalde loonsom bedraagt voor 2006 € 7.840,-, voor 2007 € 45.970 en voor 2008 € 5.480,-
Uit de verklaringen van personen vermeld op de banklijsten is gebleken dat er gemiddeld 45,7 % niet daadwerkelijk wordt uitbetaald aan deze werknemers.
Er wordt nageheven door middel van eindheffing met toepassing van directe brutering.
De afgedragen bedragen zijn vervolgens verrekend.
(…)
4 Overzicht correcties
Loonbelasting/premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet
Overzicht naheffingen per jaar:
Bovenstaande bedragen zijn exclusief heffingsrente.
De berekening van de heffingsrente zal worden gebaseerd op de bovenstaande uitsplitsing.”
8. In de in de bezwaarfase overgelegde onderbouwing van de opgelegde correcties staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Op deze banklijsten staan de diverse ondernemingen vermeld onder een code. Hieronder een overzicht van de op de banklijsten gebruikte codes:
code (…)
[eiser] 928 (…)
In totaal werd van (…) 7 werknemers een bedrag van € 177.030,- op de banklijsten aangetroffen. Vanuit de afgelegde verklaringen is berekend dat zij in werkelijkheid € 96.093,- hebben ontvangen. Het verschil bedraagt € 80.937 (45,7%). (…)”
9. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van
€ 39.158 en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot € 2.623 in verband met een bijstelling van het niet ontvangen loon van 45,7% naar 45,3%.
Geschil
10. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of met betrekking tot de vier werknemers van eiser sprake is geweest van een zogenoemde looncarrousel, tengevolge waarvan te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen. Verder is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden en alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Eiser komt ook op tegen de heffingsrente.
11. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en vernietiging van de beschikking heffingsrente.
12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
13. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Hoorplicht
14. Eiser heeft gesteld dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Verweerder heeft gesteld dat de hoorplicht niet geschonden is, nu hij eiser herhaaldelijk heeft uitgenodigd voor een hoorgesprek en eiser de gemaakte afspraken voor een hoorgesprek telkens heeft afgezegd.
15. Artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eiser wordt gehoord op zijn verzoek. Niet in geschil is dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht te worden gehoord. Uit de stukken blijkt dat aanvankelijk afspraken zijn gemaakt voor een te houden hoorgesprek op 2 juni 2011 (verplaatst naar 7 juni 2011) en 2 februari 2012, maar dat eiser deze afspraken heeft afgezegd, omdat hij van mening was dat hij niet over alle relevante stukken beschikte. Bij brief van 17 februari 2012 heeft verweerder eiser vervolgens verzocht om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 7 mei 2012 nader gemotiveerd. Hierop heeft verweerder op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan zonder eiser te hebben gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee de hoorplicht geschonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat eiser, nadat hij zijn bezwaarschrift (nader) had gemotiveerd, afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden gehoord. Ook uit de brieven van de gemachtigde, waarin de geplande hoorgesprekken door de gemachtigde worden afgezegd, kan niet worden afgeleid dat eiser toestemming heeft gegeven om van een hoorgesprek af te zien. Uit de gedingstukken volgt immers dat eiser ten tijde van de geplande hoorgesprekken (op 7 juni 2011 en 2 februari 2012) nog niet over het volledige dossier beschikte. Verder had eiser zijn bezwaarschrift op dat moment nog niet (nader) gemotiveerd. Bij twijfel over de vraag of eiser al dan niet toestemming had gegeven om van het horen af te zien, bleef de inspecteur gehouden eiser in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord, hetgeen alsdan had kunnen gebeuren door eiser daartoe uit te nodigen op een door de inspecteur vastgesteld tijdstip en plaats (zie Hoge Raad 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009: LJN BI3751). Dit heeft verweerder niet gedaan. Voorts is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb op grond waarvan van een hoorgesprek kan worden afgezien, geen sprake. Gelet hierop is het beroep gegrond en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd. Nu eiser de rechtbank niet heeft verzocht om de zaak terug te wijzen naar verweerder en de rechtbank daartoe ook geen aanleiding ziet, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
16. Eiser heeft gesteld dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door verweerder overgelegde stukken niet compleet zijn en dat er wellicht ontlastende verklaringen ontbreken. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat hij reeds in de bezwaarfase alle relevante stukken waarover hij in de onderhavige zaak beschikte, heeft overgelegd. De (straf)dossiers van derden heeft hij terecht niet overgelegd, aldus verweerder.
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:42 van de Awb is verweerder gehouden alle stukken die bij de besluitvorming van de inspecteur een rol hebben gespeeld aan de belanghebbende en aan de rechter over te leggen. Uit de stukken van het geding volgt dat het boekenonderzoek is gebaseerd op de bevindingen van de SIOD en de in beslag genomen administratie van de [C]-Groep. De verplichting tot het overleggen van de stukken die aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggen, omvat niet mede de verplichting de aan de processen-verbaal van ambtshandelingen van de SIOD verricht onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie ten grondslag liggende administratie in te brengen indien deze stukken zelf niet ter beschikking stonden van verweerder (vgl. HR 12 juli 2013, nr. 11/04625, ECLI:NL:HR:2013:29). Eiser heeft niet gesteld dat eventuele ontlastende verklaringen ter beschikking van verweerder hebben gestaan en uit de stukken van het geding valt zulks ook niet af te leiden. Ook heeft eiser niet geconcretiseerd welke stukken hij verder nog mist. Dit brengt mee dat het betoog van eiser faalt. Ook voor zover de stelling ziet op stukken van derden, faalt het, nu verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, niet gehouden is om (straf)dossiers van derden over te leggen. Dat dit dossiers betreft die informatie bevatten over de looncarrousel, maakt dit niet anders.
Naheffingsaanslag
18. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft voldaan aan de administratieverplichting en subsidiair dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat op grond van artikel 27e van de Awr het beroep ongegrond dient te worden verklaard, tenzij en voor zover eiser aantoont dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Verweerder heeft de bewijslast dus volledig op eiser gelegd en zich bovendien op het standpunt gesteld dat de bewijslast is verzwaard (aantonen in plaats van aannemelijk maken). Verweerder heeft gewezen op de bevindingen van de SIOD, waarbij hij heeft betoogd dat ook bij eiser sprake was van een looncarrousel. Volgens verweerder zijn de uitbetaalde bedragen niet op een dusdanige wijze geadministreerd dat is voldaan aan de administratieverplichting. Eiser heeft de stellingen van verweerder bestreden en daarbij aangevoerd dat verweerder geen boekenonderzoek bij hem heeft uitgevoerd, maar zich uitsluitend heeft gebaseerd op de bevindingen bij Detacheringsbedrijf [G] B.V. en Detacheringsbedrijf [I] B.V. Er is dan ook geen aanleiding om de administratie te verwerpen, aldus eiser.
19. Op grond van het bepaalde in artikel 52a van de Awr dient verweerder vanaf 1 juli 2011 een informatiebeschikking te nemen alvorens de omkering en verzwaring kan worden toegepast op basis van onder meer gebreken in de administratie. Bij de invoering is geen overgangsrecht opgenomen, zodat artikel 52a van de Awr onmiddellijke werking heeft. Hierbij is niet van belang of eiser al dan niet (alsnog) kan voldoen aan de administratieverplichting. Vast staat dat verweerder vóór de uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2012 geen informatiebeschikking heeft afgegeven. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voor toepassing van omkering van de bewijslast verweerder aannemelijk dient te maken dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
20. Volgens vaste jurisprudentie heeft een belastingplichtige niet de vereiste aangifte gedaan indien sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief bezien aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De rechtbank overweegt in dit verband dat - naar ter zitting is gebleken - verweerder niet heeft kunnen onderbouwen dat de niet op aangifte afgedragen loonbelasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk is. Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank niet toekomt aan omkering en verzwaring van de bewijslast. Het is dan ook aan verweerder om aannemelijk te maken dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bij de uitspraak op bezwaar tot het juiste bedrag is verminderd.
21. Niet in geschil is dat de grondslag van de naheffingsaanslag gebaseerd is op het strafrechtelijk onderzoek door de SIOD. Uit dit onderzoek blijkt dat van de ongeveer tweehonderd werknemers die op de banklijsten staan vermeld, er ongeveer tachtig als IND-referenten verband houden met een IND-procedure. Voorts blijkt uit dit onderzoek dat de SIOD van de tachtig IND-referenten er negentien nader heeft onderzocht, waarvan veertien uitgebreid. Ook zijn er verklaringen afgelegd door verschillende personen. Uit de verklaringen in de SIOD stukken blijkt dat er binnen de ‘[C]-groep’ IND-referenten werden gebruikt om aan zwartwerkers uitbetaald loon weg te boeken. Deze personen werden ‘boekers’ genoemd. Er zijn zelfs boekers met naam genoemd. Uit die verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser gebruik maakte van zogenoemde boekers, laat staan dat de door verweerder – niet bij naam genoemde – vier werknemers van eiser zogenoemde boekers waren. De omstandigheden dat van de ongeveer tweehonderd werknemers die op de banklijsten staan er ongeveer tachtig een IND-referent waren en dat de [C]-groep voor tachtig werknemers vermoedelijk faciliteert/heeft gefaciliteerd in het voldoen aan de IND inkomensnorm/middelenvereiste bewijst niet dat eiser werknemers zwart uitbetaalde. Dat ‘veel’ van de 200 op de banklijsten voorkomende werknemers minder werken/verdienen dan het bankbedrag dat wekelijks op hun bank/girorekening wordt bijgeschreven door de [C]-groep bewijst dit evenmin, nu niet bekend is of en zo ja welke werknemers van eiser onder ‘veel’ zijn begrepen. Verweerder heeft ook onvoldoende onderbouwd hoe de banklijsten tot stand zijn gekomen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en/of zijn werknemers betrokken waren bij een looncarrousel, zodat de grondslag van de naheffingsaanslag komt te vervallen. Dat er bedragen werden uitbetaald aan onbekende werknemers, doet niet af aan het voorgaande. Nu de naheffingsaanslag moet worden vernietigd, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Heffingsrente
22. Eiser heeft met betrekking tot de heffingsrentebeschikking geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Omdat de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslag doel treffen, dient ook de heffingsrentebeschikking te worden vernietigd.
Slotsom
23. Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 708 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1,5 wegens de complexiteit van de zaak). De rechtbank ziet geen aanleiding een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar toe te kennen, nu gesteld noch gebleken is dat eiser hierom in bezwaar heeft verzocht.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vernietigt de naheffingsaanslag;
- -
-
vernietigt de beschikking heffingsrente;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 708, te betalen aan eiser;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, voorzitter, mr. E.E. Schotte en mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.