Rechtbank Den Haag, 04-12-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16373, C/09/425550 / HA ZA 12-1004
Rechtbank Den Haag, 04-12-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16373, C/09/425550 / HA ZA 12-1004
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 december 2013
- Datum publicatie
- 4 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:16373
- Zaaknummer
- C/09/425550 / HA ZA 12-1004
Inhoudsindicatie
Particuliere verhuurders verliezen geschil over rendement op sociale huurwoningen
Nederlandse huurwet- en huurregelgeving leidt niet tot een onevenredige en buitensporige last voor particuliere verhuurders van sociale huurwoningen in het algemeen. Dat is het oordeel van de rechtbank Den Haag in twee bodemprocedures tegen de Staat, die waren aangespannen door onder meer de stichting Fair Huur, die de belangen behartigt van een grote groep particuliere verhuurders.
De particuliere verhuurders wilden aantonen dat de inmenging van de overheid ertoe leidde dat vrijwel alle particuliere huiseigenaren geen rendement op investeringen kunnen maken in de niet-geliberaliseerde huursector. Met name bij de verhuur aan lang zittende huurders, zogenoemde huurveteranen, zou de financiële situatie nijpend zijn. Zij beklagen over de inmenging van de overheid in hun eigendomsrecht en het gebrek aan rendement op sociale huurwoningen, onder meer door de invoering van de verhuurderheffing over 2013. Het eigendomsrecht wordt beschermd door artikel 1 Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van Nederlandse huurwet- en huurregelgeving niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt tegenover particuliere verhuurders van sociale huurwoningen. Huiseigenaren worden immers niet gedwongen om hun woningen onvrijwillig te verhuren, zij hebben die stap in de sociale verhuurmarkt zelf gezet. Verder is het in Nederland zo dat verhuurders invloed hebben op de huurprijzen en dat bijvoorbeeld wanbetalers uiteindelijk uit hun huis gezet kunnen worden. Tenslotte concludeert de rechtbank dat er geen recht op een redelijk rendement bestaat. Wel overweegt de rechtbank dat niet is uitgesloten dat in individuele gevallen wél sprake kan zijn van een buitensporige en onevenredige last. Een dergelijke toets moet echter plaatsvinden in een procedure bij de kantonrechter over de beëindiging van de huurovereenkomst.
De rechtbank stelt verder vast dat de doelen die de Staat heeft met het huurbeleid, zoals bijvoorbeeld huurbescherming en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, door de politiek zijn vastgelegd. De rechtbank kan niet op de stoel van de wetgever zitten en onthoudt zich dan ook van een inhoudelijke beoordeling van deze doelen.
Uitspraak
vonnis
394107 / HA ZA 11-147611 januari 2012
Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/425550 / HA ZA 12-1004
Vonnis van 4 december 2013
in de zaak van
1 de stichting STICHTING FAIR HUUR VOOR VERHUURDERS,
gevestigd te Maarssen,
2. de stichting STICHTING PLANTAGEHOEK,
gevestigd te Loosdrecht,
3.de stichting STICHTING TOT BEVORDERING VAN PARTICULIER HUIZENBEZIT “HIPPOS”,
gevestigd te Loosdrecht,
eiseressen,
advocaat mr. B. Martens te Den Bosch,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Bootsma te Den Haag.
Eiseressen zullen hierna afzonderlijk Fair Huur, Plantagehoek en Hippos, en gezamenlijk Fair Huur c.s. (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden. Gedaagde zal worden aangeduid als de Staat.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding van 16 juli 2012 (met producties);
- -
-
de conclusie van antwoord (met producties);
- -
-
het tussenvonnis van 23 januari 2013, waarbij een comparitie van partijen voor de meervoudige kamer is bepaald; en
- -
-
het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2013 voor de meervoudige kamer, en de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2 De feiten
Fair Huur c.s. is opgericht bij notariële akte van 11 maart 2010 met als doel om het collectieve belang te behartigen van – kort gezegd – huiseigenaren die zich gedupeerd voelen door de Nederlandse overheid. Er hebben zich in totaal 192 deelnemers voor de onderhavige collectieve actie aangemeld, als eigenaren van in totaal 2.933 woningen.
Huurwoningen in Nederland kunnen worden onderverdeeld in woningen met een geliberaliseerde huurprijs en een gereguleerde huurprijs (sociale huurwoningen). De dwingendrechtelijke huurprijsbepalingen van Boek 7, Titel 4, Afdeling 5.2 (artikelen 7:246 tot en met artikel 7:265 Burgerlijk Wetboek, BW) zijn op sociale huurwoningen van toepassing, waarbij wordt uitgegaan van een ‘redelijke huurprijs’, en niet van een marktconforme huurprijs. Bij geliberaliseerde woonruimte heeft de verhuurder meer vrijheid bij de vaststelling van de hoogte van de huurprijs en meer vrijheid om huurverhogingen door te voeren dan bij een niet-geliberaliseerde woonruimte. De kwaliteit van laatstgenoemde woonruimte wordt aan de hand van een puntenstelsel vastgesteld, ook wel het woningwaarderingsstelsel genoemd. De punten geven de kwaliteit van de huurwoning weer, waarbij elk onderdeel punten krijgt op basis van een aantal criteria, zoals oppervlakte, isolatie, keukenuitrusting, woonomgeving etc. Aan elk aantal punten is vervolgens een maximale huurprijs gekoppeld, de zogenaamde maximale huurprijsgrens, die jaarlijks opnieuw wordt vastgesteld. Huurovereenkomsten die zijn aangegaan vóór 1 juli 1994 zijn niet geliberaliseerd. In de onderstaande tabel 1 zijn de liberalisatiegrenzen over de afgelopen zeven jaar weergegeven, waarbij wordt uitgegaan van de kale aanvangshuurprijs (www.rijksoverheid.nl):
Tabel 1
Ingangsdatum |
Bedrag per maand |
1 juli 2006 |
€ 615,01 |
1 juli 2007 |
€ 621,78 |
1 juli 2008 |
€ 631,73 |
1 juli 2009 |
€ 647,53 |
1 juli 2010 |
€ 647,53 |
1 januari 2011 |
€ 652,52 |
1 januari 2012 |
€ 664,66 |
1 januari 2013 |
€ 681,02 |
Bij geliberaliseerde huurovereenkomsten bepalen verhuurder en huurder zelf de huurprijs; er is geen maximale huurprijs. Wel kan de huurder op basis van het puntensysteem nagaan of voor de desbetreffende huurwoning een huurprijs boven de liberalisatiegrens mag gelden. Als blijkt dat de huurprijs van deze woonruimte hoger ligt dan de maximumhuurprijs die volgens het puntenstelsel mag worden gevraagd, dan kan de huurder op grond van artikel 7:249 BW binnen zes maanden na het aangaan van een huurovereenkomst de huurprijs laten toetsen door de Huurcommissie, waarna de huur door de Huurcommissie en eventueel door de kantonrechter definitief wordt vastgesteld op basis van het puntenstelsel. Daarmee kan een huurwoning met een geliberaliseerde huurprijs alsnog komen te vallen onder de gereguleerde huurprijsregels.
Een huurovereenkomst is alleen geliberaliseerd indien het een zelfstandige woonruimte betreft en als die huurovereenkomst op of na 1 juli 1994 is aangegaan, en indien de huurprijs de liberalisatiegrens overschrijdt. In de loop der tijd zijn veel huurovereenkomsten van sociale huurwoningen geliberaliseerd en vallen deze niet onder het dwingendrechtelijke huur(prijs)regime. Op grond van het overgangsrecht vallen deze huurovereenkomsten echter in beginsel nog steeds onder het systeem van huurprijsbescherming.
Met ingang van 16 maart 2013 is wetgeving omtrent de inkomensafhankelijke huurverhoging in werking getreden (Stb. 2013, 89, 90 en 91). Deze wetgeving is onder meer neergelegd in de nieuwe artikelen 7:252a en 7:252b BW en voorziet – kort gezegd – in de mogelijkheid om ten aanzien van een zelfstandige woning een voorstel tot huurverhoging te doen op de grond dat het huishoudinkomen van de desbetreffende huurder(s) hoger is dan € 33.614,- dan wel € 43.000,-. Dit voorstel dient vergezeld te gaan van een inkomensverklaring van de Belastingdienst. Verder voorziet de wetgeving in de mogelijkheid voor huurders om een voorstel tot huurverlaging in te dienen op de grond dat het huishoudinkomen is gedaald. De inkomensgrenzen en de huurverhogingspercentages zijn neergelegd in de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
Bij wetten van 3 juli 2013 (Wet verhuurderheffing, Stb. 2013, 285 en de Wet houdende wijziging van de Wet verhuurderheffing, Stb. 2013, 284), heeft de Staat een verhuurderheffing geïntroduceerd over het jaar 2013. Deze verhuurderheffing bedraagt 0,014% van het belastbare bedrag voor degene die op 1 januari 2013 (onder meer) de eigendom heeft van meer dan 10 huurwoningen in de gereguleerde sector. Woningen in de gereguleerde sector zijn woningen waarvan de huur niet hoger is dan de huurtoeslaggrens (2013: € 681,02). Het belastbare bedrag bestaat uit de som van de WOZ-waarden van de huurwoningen minus 10 maal de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen. De heffing wordt op aangifte voldaan. De voorgenomen verhuurderheffing voor de jaren vanaf 2014 en volgende is nog niet bij wet geregeld.
Enkele individuele huiseigenaren die zijn aangesloten bij Fair Huur c.s. hebben reeds procedures aanhangig gemaakt bij de kantonrechter waarin een beroep wordt gedaan op artikel 1 van het eerste protocol bij het EVRM (hierna: artikel 1 EP) kort gezegd stellende dat de Nederlandse huurwetgeving ongerechtvaardigde inbreuk maakt op hun eigendom.
Pogingen om in onderling overleg met de Staat een minnelijke regeling te bereiken zijn in mei 2012 gestrand.