Home

Rechtbank Den Haag, 04-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16517, 451676

Rechtbank Den Haag, 04-10-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16517, 451676

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 oktober 2013
Datum publicatie
5 december 2013
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:16517
Zaaknummer
451676
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 438

Inhoudsindicatie

Kort geding. Executiegeschil. Hypotheekbank, die de door een (andere) schuldeiser in gang gezette executie niet heeft overgenomen, vordert opheffing van het door die schuldeiser gelegde (executoriale) beslag, opdat de woning waarop het beslag rust onderhands kan worden verkocht door de schuldenaren (de eigenaren van de woning). Niet aannemelijk is dat de woning voor een substantieel hogere prijs kan worden verkocht dan thans overeengekomen. Voorts moet ervan worden uitgegaan dat - gelet op de 'onderwaarde' van de woning - de schuldeiser zijn vordering nimmer uit de opbrengst van de woning zal kunnen incasseren - noch na een executoriale verkoop, noch na een onderhandse verkoop - aangezien voordat tot uitkering van de vordering van de schuldeiser zal en kan worden overgegaan eerst de vordering van de bank, als hypotheekhouder, moet worden voldaan. In die omstandigheid heeft de schuldeiser geen in redelijkheid te respecteren belang bij handhaving van het door hem gelegde beslag, mits de door hem gemaakte executiekosten worden voldaan. Weliswaar wordt daarmee het wettelijke systeem betreffende een onderhandse verkoop door de hypotheekhouder, met alle waarborgen van dien, omzeilt, maar daaraan wordt voorbijgegaan wegens het ontbreken van ieder belang bij handhaving van het beslag. Vordering wordt toegewezen onder de voorwaarde dat de executiekosten worden voldaan aan de schuldeiser.

Uitspraak

Team Handel - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: C/09/451676 / KG ZA 13-1109

Vonnis in kort geding van 4 oktober 2013

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LINDORFF CREDIT MANAGEMENT B.V.,

gevestigd te Utrecht,

als gevolmachtigde van ABN AMRO Bank N.V., te Amsterdam,

eiseres,

advocaat mr. L.C.A. van Bokhoven te Rosmalen,

tegen:

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

H&B BOUW B.V.,

statutair gevestigd te Voorhout, gemeente Teylingen, kantoorhoudende te Sassenheim,

2. [A],

wonende te [woonplaats],

3. [B],

zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,

gedaagden,

sub 1: advocaat mr. F.M.L. Dekkers te Noordwijk,

sub 2: in persoon verschenen,

sub 3: niet verschenen.

Partijen zullen hierna worden aangeduid als enerzijds 'Lindorff' en anderzijds 'H&B', '[A]' en [B]'.

1 Het procesverloop

Lindorff heeft H&B, [A] en [B] op 1 oktober 2013 doen dagvaarden om op 3 oktober 2013 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum ook behandeld. Door middel van een verkort vonnis is uitspraak gedaan op 4 oktober 2013. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.

2 De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 oktober 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

2.1.

[B] en [A] zijn sinds 29 december 2006 eigenaar van het registergoed, kadastraal bekend als gemeente [plaatsnaam], [sectie] nummer [nummer], (thans) plaatselijk bekend als [straat 1-2] te [plaatsnaam] (hierna 'het registergoed'). In verband met een door hen gesloten overeenkomst van geldlening hebben zij op 29 december 2006 respectievelijk 17 oktober 2009 ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. te Amsterdam (hierna 'ABN AMRO') een recht van eerste hypotheek en een recht van tweede hypotheek gevestigd op het registergoed.

2.2.

Op 25 mei 2012 heeft H&B - na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank - ten laste van [B] en [A] conservatoire beslagen laten leggen op de aan ieder van hen in eigendom toebehorende onverdeelde helft van het registergoed. In de vervolgens door H&B tegen [B] en [A] aanhangig gemaakte hoofdzaak heeft deze rechtbank - sector kanton, locatie Leiden - bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 7 november 2012 zowel [B] als [A] veroordeeld om een bedrag van € 7.613,23, te vermeerderen met de wettelijke rente, te voldoen aan H&B ter zake van verrichte sloop- en andere werkzaamheden, met veroordeling van hen in de proceskosten. Als gevolg hiervan is het conservatoire beslag overgegaan in een executoriaal beslag.

2.3.

Op 23 november 2012 heeft H&B het vonnis van 7 november 2012 laten betekenen aan [B] en [A], met bevel om daaraan binnen twee dagen te voldoen, bij gebreke waarvan zal worden overgegaan tot executie. Nadat betaling uitbleef heeft H&B opdracht gegeven aan notariskantoor Verhees te Katwijk om tot veiling van het registergoed over te gaan.

2.4.

H&B heeft ABN AMRO in de gelegenheid gesteld de executie over te nemen, maar ABN AMRO heeft daarvan geen gebruik gemaakt. ABN AMRO gaf er de voorkeur aan eerst te pogen het registergoed onderhands te verkopen, omdat door middel daarvan een hogere verkoopopbrengst te verwachten valt. H&B heeft vervolgens geen executie-activiteiten (meer) verricht en heeft de reeds in gang gezette veiling - ter zake waarvan reeds kosten waren gemaakt tot een bedrag van € 1.306,80 - geannuleerd.

2.5.

Op 28 februari 2013 heeft C.J. Borsboom, makelaar te Zoetermeer, een taxatierapport uitgebracht met betrekking tot het registergoed, welk taxatierapport hij in een email van 1 oktober 2013 heeft toegelicht en aangevuld. Daarin wordt de marktwaarde ten aanzien van het registergoed als geheel (1154 m²) getaxeerd op € 600.000,-- en de executiewaarde op € 450.000,--. In geval van splitsing in twee gelijke kavels (van 577 m²) worden de markt- en executiewaarde vastgesteld op € 320.000,-- respectievelijk€ 240.000,-- per kavel.

2.6.

[B] en [A] hebben het registergoed op 12 augustus 2013 en 29 augustus 2013 in twee kavels van 577 m² onderhands verkocht aan derden voor een totaalbedrag van € 641.000,-- (€ 315.000,-- + € 326.000,--). De levering van de kavels staat thans gepland op 7 oktober 2013 ([straat 2]) en 29 oktober 2013 ([straat 1]). ABN AMRO stemt in met de verkoop van de kavels en zal haar medewerking verlenen aan de levering, en de hypotheken op het registergoed door laten halen.

2.7.

De vordering van ABN AMRO op [B] en [A] uit hoofde van de hypothecaire geldlening bedroeg op 10 september 2013 € 960.829,19. Daarvan ziet een bedrag van € 155.114,08 op een betalingsachterstand.

3 Het geschil

3.1.

Lindorff vordert, zakelijk weergegeven:

primair

I. de door H&B gelegde beslagen op het registergoed op te heffen en - voor zover nodig - te bepalen dat, indien H&B daaraan niet meewerkt, het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de door H&B te verlenen medewerking aan de doorhaling van de beslagen, met machtiging van Lindorff om een afschrift van het vonnis te doen inschrijven in de openbare registers;

subsidiair

II. H&B - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te veroordelen om de door haar gelegde beslagen op het registergoed met onmiddellijke ingang op te heffen;

een en ander met veroordeling van H&B in de proceskosten.

3.2.

Naast de hiervoor vermelde feiten voert Lindorff daartoe - samengevat - het volgende aan.

H&B heeft destijds besloten om de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 november 2012 niet voort te zetten in afwachting van een poging om het registergoed onderhands te verkopen, opdat een hogere verkoopopbrengst zou worden gerealiseerd dan in geval van een executoriale verkoop. Vervolgens is het [B] en [A] gelukt om het registergoed onderhands te verkopen tegen een prijs die zelfs boven de marktwaarde ligt en dus aanzienlijk meer bedraagt dan de mogelijke opbrengst bij een executieverkoop. De verkochte kavels dienen vrij van hypotheken en beslagen te worden geleverd. Anders dan ABN AMRO weigert H&B - ondanks sommatie - daaraan mee te werken middels opheffing van de beslagen. Door deze te handhaven maakt H&B misbruik van haar executiebevoegdheid. Gelet op enerzijds de omvang van de hypothecaire schuld en anderzijds de waarde van het registergoed bestaat er voor H&B geen enkel uitzicht op voldoening van haar vorderingen op [B] en [A], noch bij een executoriale verkoop noch in geval van een onderhandse verkoop. Als concurrente schuldeiser neemt zij bij de verdeling van de verkoopopbrengst in rangorde immers een lagere plaats in dan ABN AMRO, als hypotheekhouder. H&B heeft dus geen enkel belang bij handhaving van de beslagen. Aan de andere kant hebben ABN AMRO en [B] en [A] wel belang bij opheffing van de beslagen. Mede gelet op de huidige marktsituatie valt niet te verwachten dat verkoop van het registergoed een hogere opbrengst zal opleveren dan uit hoofde van de thans gesloten koopovereenkomsten. Bovendien zal - als de verkoop niet doorgaat - de vordering van ABN AMRO alleen maar verder oplopen, omdat [B] en [A] niet in staat zijn om aan hun hypothecaire verplichtingen te voldoen. Daarnaast zijn [B] en [A] een boete verschuldigd indien zij de kavels niet kunnen leveren, onverminderd eventuele aanspraken op aanvullende schadevergoeding.

3.3.

H&B heeft de vorderingen van Lindorff gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal haar verweer hierna worden besproken.

4 De beoordeling van het geschil

5 De beslissing