Rechtbank Den Haag, 10-12-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:17988, 13/4237
Rechtbank Den Haag, 10-12-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:17988, 13/4237
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 10 december 2013
- Datum publicatie
- 13 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:18608
- Zaaknummer
- 13/4237
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:54, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:15, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:55
Inhoudsindicatie
Art. 6:15, eerste lid, Awb, art. 8:55, tiende lid, Awb, verzet. Ten onrechte doorzendplicht aangenomen op grond van art. 6:15, eerste lid, Awb. Verzet gegrond. Tevens uitspraak op beroep op grond van art. 8:55, tiende lid, Awb.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/4237
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2013 op het verzet van
[X] , wonende te [Z], opposante
(gemachtigde: [A]),
[X] , wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
(gemachtigde [B]).
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 juli 2013 heeft deze rechtbank het beroep van opposante (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 31 juli 2013 heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2013.
Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt de mogelijkheid uitspraak zonder zitting te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
In een verzetzaak moet uitsluitend worden beoordeeld of de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Opposante heeft in verzet aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar brief heeft doorgestuurd als beroepschrift aangezien zij slechts verzocht heeft om een ambtshalve herziening op grond van nadere argumenten.
De rechtbank stelt vast dat het afschrift van de aangevallen uitspraak van verweerder is gedagtekend 22 januari 2013. De brief van opposante is gedagtekend 11 mei 2013. Deze brief is op 23 mei 2013 door verweerder ontvangen, aangemerkt als beroepschrift en op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank. Indien de brief als beroepschrift kan worden aangemerkt is het beroep gelet op artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
De laatste alinea van de brief van opposante van 11 mei 2013 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:“(…) Ik verzoek u dan ook om ambtshalve de aanslag afvalstoffenheffing aan te passen.”
De rechtbank kan opposante volgen in haar stelling dat het schrijven van 11 mei 2013 niet meer behelst dan het vragen om een ambtshalve herziening. Dit verzoek dient door verweerder beantwoord te worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de brief van opposante ten onrechte heeft aangemerkt als een beroepschrift. Doorzending aan de rechtbank op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, had dan ook achterwege dienen te blijven.
Uit wat opposante heeft aangevoerd volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep. Het verzet dient dan ook gegrond te worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van deze zaak. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet en zijn in de uitnodiging voor die zitting gewezen op de mogelijkheid dat ook de beroepzaak kan worden afgedaan. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb, tevens uitspraak op het beroep.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat met eiseres al verschillende jaren procedures zijn gevoerd over de belastingplicht voor de afvalstoffenheffing. Om herhaling van zetten te voorkomen is de brief als beroepschrift doorgezonden aan de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat nu in de brief van 11 mei 2013 geen aanknopingspunten voor een beroepschrift zijn te vinden, eiseres verklaart niet de intentie te hebben gehad beroep in te stellen, maar expliciet om een ambtshalve herziening heeft verzocht, dit verzoek door verweerder als zodanig dient te worden behandeld.
Het beroep dient dan ook wegens het ontbreken van een beroepschrift niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat het ingestelde beroep het gevolg is van de doorzending door verweerder van de voor hem bestemde brief van 11 mei 2013.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- verstaat dat verweerder de brief van eiseres van 11 mei 2013 als een verzoek om ambtshalve herziening in behandeling zal nemen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2013.