Rechtbank Den Haag, 29-05-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:6550, AWB-13_645
Rechtbank Den Haag, 29-05-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:6550, AWB-13_645
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 29 mei 2013
- Datum publicatie
- 27 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:6550
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:4743, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_645
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 22, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 30, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 8:75, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 2, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 1, Besluit proceskosten bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Proceskostenvergoeding. Er is geen sprake van samenhangende zaken. Wel is sprake van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, nu ter hoorzitting zes zaken zijn behandeld waarvan de behandeling minder dan een half uur heeft geduurd, naar verweerder onweersproken heeft gesteld.
Verweerder heeft door voor de hoorzitting per zaak een kwart van de waarde van één punt toe te kennen aan eiser een kostenvergoeding toegekend die recht doet aan de strekking van voormeld Besluit.
Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/645
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van
29 mei 2013 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z], eiser(gemachtigde:[A]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bodegraven Reeuwijk, verweerder.
13/645
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 21 december 2012 op het bezwaar van eiser tegen na te noemen beschikking en aanslagen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2013.
Namens eiser is verschenen [B]. Namens verweerder is verschenen [C].
De onderhavige zaak is ter zitting tegelijk behandeld met de zaken SGR 13/649, SGR 13/648 en SGR 13/683. Wat in de ene zaak is overgelegd en aangevoerd, wordt geacht te zijn overgelegd en aangevoerd in de andere zaken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond;
Overwegingen
Verweerder heeft bij beschikking van 29 februari 2012 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2011 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2012 vastgesteld op € 562.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen en de aanslag rioolheffing voor het jaar 2012 (hierna: de aanslagen).
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2012. Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure. Eiser is in bezwaar gehoord.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 532.000, alsmede de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Verweerder heeft bij die uitspraak voor de kosten in bezwaar een vergoeding toegekend van € 278,40, bestaande uit € 272,50 voor kosten van rechtsbijstand en € 5,90 kosten kadastrale uittreksels. Bij de kosten voor rechtsbijstand is verweerder uitgegaan van 1 punt (voor het bezwaarschrift met een wegingsfactor 1 (complexiteit en bewerkelijkheid van de zaak is gemiddeld) en het voorgeschreven bedrag per punt van € 218 (tekst 2012). Voor het bijwonen van de hoorzitting is hij uitgegaan van ¼ punt. Als verklaring heeft hij gegeven dat het een gecombineerde hoorzitting betrof waarbij vier bezwaarschriften in korte tijd inhoudelijk zijn besproken.
In geschil is de hoogte van de door verweerder toegekende vergoeding voor verschijnen hoorzitting.
Eiser stelt zich op het standpunt dat voor het verschijnen bij de hoorzitting ten onrechte ¼ punt is toegekend. Er is sprake van vier afzonderlijke zaken, waarvan één van eiser en drie van andere belanghebbenden, die gegrond zijn verklaard. Er is geen sprake van samenhangende zaken.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij voor het bijwonen van de hoorzitting terecht 0,25 punt heeft toegekend en dat er sprake is van samenhangende zaken. Tijdens de hoorzitting zijn zes bezwaarschriften van gemachtigde behandeld waarbij de gemachtigde in twee zaken bij aanvang al aangaf dat hij verder geen aanvulling op het bezwaar had en de – aan de gemachtigde vooraf toegezonden - conceptuitspraak definitief gemaakt kon worden. In de onderhavige zaak is de in de conceptuitspraak genoemde waarde niet gewijzigd. Het door de gemachtigde aangedragen argument gaf daar geen aanleiding toe. Toch is voor het bijwonen van de hoorzitting een vergoeding toegekend. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de gehele hoorzitting nog geen half uur heeft geduurd.Verweerder wijst ter ondersteuning van zijn standpunt op het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2011, LJN BQ0415.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over – voor zover hier van belang – de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). In artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit wordt – voor zover van belang – ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a (de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand) het bedrag van de kosten bij de beslissing op bezwaar vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage) opgenomen tarief. In artikel 2, derde lid, van het Besluit is bepaald dat in bijzonder omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
Niet is gebleken dat, zoals verweerder stelt, sprake is van samenhangende zaken. Toch is de rechtbank van oordeel dat verweerder het gelet op de strekking van het Besluit terecht niet wenselijk heeft geacht om de vergoeding van kosten voor de voor het verschijnen ter hoorzitting in elk van de in die zitting behandelde zaken te berekenen op de voet van de bijlage bij het Besluit, nu de gehele hoorzitting, waarin zes zaken zijn behandeld, naar verweerder onweersproken heeft gesteld, minder dan een half uur heeft geduurd. Verweerder heeft hierin naar het oordeel van de rechtbank terecht aangenomen dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit.
Bij bijzondere omstandigheden kan ingevolge deze bepaling worden afgeweken van de op basis van de bijlage bij het Bpb (het puntensysteem) te berekenen kosten. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niettemin op goede gronden wel op dat puntensysteem georiënteerd en heeft door voor de hoorzitting per zaak een kwart van de waarde van één punt toe te kennen aan eiser een kostenvergoeding toegekend die recht doet aan de strekking van het Bpb.
Gelet op het hiervoor overwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. Braun, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
29 mei 2013.
hter