Rechtbank Den Haag, 04-07-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8175, AWB-12_9627
Rechtbank Den Haag, 04-07-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8175, AWB-12_9627
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 4 juli 2013
- Datum publicatie
- 18 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:8175
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2014:1679, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-12_9627
Inhoudsindicatie
Eiseres exploiteerde in een gehuurd pand een kinderdagcentrum. Op 1 februari 2011 heeft zij de exploitatie van het kinderdagcentrum overgedragen aan een derde. Daarvoor is eiseres met de overnemer een huurovereenkomst met een koopoptie en een borgstelling aangegaan. Ter zake van de huurtermijnen heeft eiseres aan de huurder omzetbelasting in rekening gebracht, doch deze belasting niet op aangifte voldaan. Verweerder heeft die belasting nageheven, hetgeen volgens eiseres, op grond van artikel 37d van de Wet OB, niet terecht is.
De rechtbank oordeelt dat uit de huurovereenkomst blijkt dat sprake is van een doorlopende prestatie die buiten het toepassingsbereik van artikel 37d valt en dat er ook geen nauwe samenhang is tussen de huurprestaties en de vrijgestelde kinderopvangactiviteiten. Verder oordeelt de rechtbank dat de huurovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een vorm van financial lease, die gelijk te stellen is met een levering, en dat die overeenkomst niet voldoet aan de voorwaarden van het besluit nr. CPP2006/2847M. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/9627, SGR 12/9628 en SGR 12/9629
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2013 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de tijdvakken 1 januari 2011 tot en met 30 september 2011, 1 oktober 2011 tot en met 31 december 2011 en 1 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. Bij de naheffingsaanslagen die betrekking hebben op het vierde kwartaal van 2011 en het eerste kwartaal van 2012 zijn bij beschikkingen verzuimboeten opgelegd van respectievelijk € 71 en € 68.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2013.
Namens eiseres is [A] daar verschenen. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].
Overwegingen
Feiten
Eiseres exploiteerde tot 1 februari 2011 het kinderdagcentrum “[D]” (het kinderdagcentrum) en was daarmee ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Het pand waarin het kinderdagcentrum is gevestigd, werd door eiseres gehuurd van [Stichting E].
Eiseres heeft met [F] een huurovereenkomst met recht van koop (de Overeenkomst) gesloten. Een afschrift van de Overeenkomst behoort tot de gedingstukken. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“DE ONDERGETEKENDEN
[Het kinderdagcentrum, vertegenwoordigd door eiseres]
- verder te noemen: Verhuurder;
en
[F]
- verder te noemen: Huurder;
en
Borg van [F]];
OVERWEGENDE
dat Verhuurder eigenaar is van het kinderdagcentrum, (…);
dat Verhuurder bereid en in staat is het kinderdagcentrum en de daartoe behorende zaken te verhuren aan Huurder, waarbij Huurder aan het eind van de genoemde huurperiode gerechtigd is deze te kopen tegen een reeds nu tussen partijen vastgestelde koopprijs;
dat partijen over en weer gemaakte afspraken hieronder bindend vastleggen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
Artikel 1 Het gehuurde en de looptijd
Verhuurder verhuurt aan Huurder, gelijk Huurder huurt van Verhuurder het kinderdagcentrum – zoals gespecificeerd in het als bijlage 1 aan deze overeenkomst gehechte overzicht – verder te noemen: het kinderdagcentrum.
Het risico van het kinderdagcentrum berust vanaf 1 februari 2011 bij Huurder.
Het is Huurder niet toegestaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Verhuurder het karakter van de Onderneming te wijzigen.
De huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van tien jaren en vangt aan op 1 februari 2011 en eindigt derhalve van op 1 februari 2021.
Na het verstrijken van voornoemde periode wordt deze overeenkomst voortgezet voor aansluitende optieperioden van vijf jaar.
Artikel 2 Huurprijs
De huurprijs van het gehuurde bedraagt per maand € 6.875 (…).
(…)
De huursom is bij vooruitbetaling verschuldigd en moet vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben volledig zijn voldaan (…).
Artikel 3. Dragen van kosten
Alle kosten met betrekking tot de Onderneming die betrekking hebben op de periode na de ingangsdatum van deze overeenkomst zijn voor rekening van de Huurder.
De kosten van onderhoud en bedrijfseconomische vervanging van inrichting en inventaris zijn voor rekening van Verhuurder. Verhuurder behoudt zich gedurende de looptijd van deze overeenkomst uitdrukkelijk het eigendom van het kinderdagcentrum voor.
Artikel 4 Gebruik door huurder
Huurder zal als Huurder van het kinderdagcentrum het kinderdagcentrum voortzetten en als een goed huisvader beheren.
Huurder zal het personeel dat in loondienst van het kinderdagcentrum en de daarmee samenhangende rechten en verplichtingen, zoals weergegeven in het als bijlage 2 aan deze overeenkomst gehechte overzicht, overnemen.
Verhuurder draagt er zorg voor dat met betrekking tot deze werknemers per 1 februari 2011 correct en tijdig aan alle lopende verplichtingen zal zijn voldaan en vrijwaart Huurder voor alle eventuele aanspraken die betrekking hebben op of voortvloeien uit de periode voor 1 februari 2011.
Verhuurder is niet aansprakelijk voor schulden en verliezen van het kinderdagcentrum vanaf 1 februari 2011.
Artikel 5. Verplichtingen Huurder
Huurder is verplicht om:
a. het kinderdagcentrum en de daartoe behorende zaken als een goed huisvader te onderhouden, niet te vervreemden behoudens normale vervanging, niet te verhuren, verpanden of in gebruik af te staan en niet te verplaatsen buiten de huidige locatie van het kinderdagcentrum, een en ander behoudens instemming van Verhuurder.
b. het kinderdagcentrum en de daartoe behorende zaken deugdelijk tegen brand, diefstal en bedrijfsschade te verzekeren en verzekerd te houden.
(…)
Artikel 7. Opzegging door de huurder
Huurder heeft het recht de overeenkomst per 31 december van het volgende jaar op te zeggen met inachtneming van een termijn van één jaar.
Indien de Huurder de overeenkomst opzegt binnen tien jaar - zijnde de duur van deze overeenkomst – dan is de Huurder een vergoeding verschuldigd aan Verhuurder gelijk aan hierna gemelde noemde waarborgsom, doch maximaal een bedrag gelijk aan de contante waarde van de toekomstige huurtermijnen.
Genoemde vergoeding bij opzegging door Huurder is niet verschuldigd indien Huurder binnen de duur van de overeenkomst gebruik maakt van hierna gemelde koopoptie.
(…)
Artikel 9 koopoptie
Op 1 februari 2015 heeft Huurder het recht van koop van de Onderneming voor € 220.000 (…).
(…)
Artikel 13. Overige bepalingen
De overeenkomst wordt gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat Huurder met betrekking tot de huurovereenkomst van de onroerende zaak waarin de onderneming wordt gedreven in de plaats treedt van Verhuurder.
(…)”
Tot de Overeenkomst behoort een bijlage waarin het volgende is opgenomen:
“Bijlage 1: specificatie gehuurde
gebruik van de naam (...), domein (...), logo (...)
inventaris conform aangehecht overzicht
alle aanwezige speelgoed per 31-12-2010
klantenbestand”
In het huurcontract dat eiseres met [Stichting E] heeft gesloten, staat onder meer het volgende vermeld:
“Artikel 8 Overgang van rechten en plichten
Huurder is niet bevoegd de rechten en plichten voortvloeiend uit deze overeenkomst, over te dragen aan een derde in verband met voortzetting van de exploitatie, zonder expliciete toestemming van verhuurder. (...)
Verhuurder gaat akkoord met voortzetting van de rechten en plichten voortvloeiend uit deze overeenkomst door huurder na eventuele overdracht van de exploitatie aan een derde, mits hierover voorafgaand aan de overdracht met de door verhuurder aangewezen functionaris overleg is gevoerd.”
Tot de stukken van het geding behoort een schriftelijk verklaring van eiseres en [F] enerzijds en [Stichting E] anderzijds opgemaakt op 10 januari 2011 waarin, onder
meer, het volgende is vermeld. [F] wordt daarin aangeduid als “nieuwe huurder”.
“3. Nieuwe huurder heeft kennisgenomen van de rechten en plichten als huurder in de bovengenoemde huurovereenkomst en is bereid deze overeenkomst na te leven; 4. Op 10 januari 2011 heeft overleg plaatsgevonden tussen [eiseres], nieuwe huurder en (...), secretaris raad van bestuur van verhuurder (...), overeenkomstig artikel 8.2 van de huurovereenkomst; 5. Verhuurder verleent hierbij overeenkomstig artikel 8.1 toestemming voor de voortzetting van de huurovereenkomst door nieuwe huurder.”
Ter zake van de huurtermijnen heeft eiseres aan [F] omzetbelasting in rekening gebracht. Eiseres heeft deze omzetbelasting aangegeven maar niet voldaan. Vervolgens heeft verweerder eiseres de onderhavige naheffingsaanslagen en verzuimboeten opgelegd.
Geschil 7.In geschil is of de naheffingsaanslagen en de boeten terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiseres over de van [F] ontvangen huur omzetbelasting is verschuldigd.
8.1 Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van een eenmalige handeling die is aan te merken als de overgang van een algemeenheid van goederen in de zin van artikel 37d van de Wet OB en die daarom niet leidt tot de heffing van omzetbelasting. Ter nadere motivering van haar standpunt heeft eiseres aangevoerd dat de verhuur aan [F] geen doorlopende dienst is omdat die verhuur na 1 februari 2011 geen enkele handeling van eiseres aan [F] meer omvat. Alle aan [F] overgedragen rechten en verplichtingen lenen zich niet voor beschikbaarstelling en het is, aldus eiseres, de overdrachtshandeling waarvoor [F] aan eiseres een vergoeding is verschuldigd.
8.2 Subsidiair stelt eiseres dat artikel 37d van de Wet OB ten doel heeft om ongewenste systeemgevolgen weg te nemen van transacties die niet binnen een uiteindelijk op particuliere consumptie gerichte keten plaatsvinden en dat daarom vanwege de bedoeling van eiseres om het kinderdagcentrum over te dragen de huurpenningen op grond van dit artikel buiten de heffing moeten blijven. Eiseres wijst hiervoor op het arrest van het Hof van Justitie van de EG (hierna: HvJ) van 27 november 2003, C-497/01 (“Zita Modes”), EUR-Lex 62001CJ0497, V-N 2003/61.18.
8.3 Meer subsidiair stelt eiseres dat de verhuur nauw samenhangt met de vrijgestelde kinderopvangactiviteiten en dat daarom ook de verhuur is vrijgesteld van omzetbelasting. Zij verwijst in dit verband naar HvJ 6 februari 2006, C-415/04 (Stichting Kinderopvang Enschede), EUR-Lex 62004CJ0415, V-N 2006/11.25.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres over de huurtermijnen omzetbelasting is verschuldigd en heeft daarvoor – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de onderneming eigendom is gebleven van eiseres en dat met het verhuren van de onderneming aan [F] een recht is verleend tot exploitatie van de onderneming. Daarmee is geen sprake van een eenmalige gebeurtenis maar van een doorlopende prestatie. Eiseres is dus ondernemer en verricht prestaties aan [F] die zijn belast naar het algemene tarief.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 201, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is huur de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan huur ook betrekking hebben op een vermogensrecht.
Op grond van artikel 37d van de Wet OB wordt bij overgang van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding, geacht dat geen leveringen of diensten plaatsvinden en treedt degene op wie de goederen overgaan in de plaats van de overdrager.
Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel w, van de Wet OB is opvang van kinderen in kinderopvang onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.
Het HvJ heeft in het arrest Zita Modes, onder meer het volgende overwogen:
"40. Gelet op deze doelstelling moet het begrip "overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap" aldus worden uitgelegd dat daaronder valt de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend, en dat daaronder niet valt de verkoop van goederen zonder meer, zoals de verkoop van een voorraad producten."
In HvJ 10 november 2011, C-444/10 (Christel Schriever), EUR-Lex 62010CJ0444, V-N 2011/63.16 is onder meer overwogen:
“35 Voor zover de overdracht van de goederenvoorraad en de winkeluitrusting volstaat om een autonome economische activiteit te kunnen voortzetten, is de overdracht van de onroerende goederen niet beslissend om de transactie als overgang van een algemeenheid van goederen aan te merken.”
De Hoge Raad heeft in het arrest van 29 januari 2010, nr. 08/01857, LJN BL0671 onder meer het volgende overwogen:
“3.3. (...) Naar niet voor redelijke twijfel vatbaar is kan hieruit worden opgemaakt dat artikel 6, lid 5, van de Zesde richtlijn slechts van toepassing is op (eenmalige) diensten die bestaan in de overdracht van onlichamelijke zaken en niet op andere diensten, waaronder doorlopende diensten zoals de verhuur van zaken of het ter beschikking stellen van personeel, ook niet indien het sluiten van de overeenkomst tot het verrichten van dergelijke diensten geschiedt in het kader van de overgang van een algemeenheid van goederen en diensten in de zin van de artikelen 5, lid 8, en 6, lid 5, van de Zesde richtlijn.”
Uit hetgeen partijen daartoe over en weer hebben aangevoerd leidt de rechtbank af dat het geschil zich in feite toespitst op de vraag of de door [F] aan eiseres verschuldigde maandelijkse huurtermijnen gezamenlijk zijn aan te merken als vergoeding voor de op 1 februari 2011 aan [F] overgedragen onderneming (standpunt eiseres) of als de huurpenningen voor de per 1 februari 2011 aan [F] verhuurde onderneming (standpunt verweerder). Eiseres heeft aangevoerd dat de verhuur na 1 februari 2011 geen enkele handeling van eiseres aan [F] inhoudt en dat [F] de vergoeding verschuldigd is voor alle aan haar overgedragen rechten en verplichtingen alsmede voor het recht tot exploitatie van het kinderdagcentrum, welk recht volgens eiseres op 1 februari 2011 aan [F] is overgedragen.
De Overeenkomst duidt de relatie tussen eiseres en [F] uitdrukkelijk als die tussen een verhuurder en een huurder. Voorts blijkt uit de Overeenkomst dat [F] tegen vergoeding het recht heeft verkregen het kinderdagcentrum gedurende de looptijd van de Overeenkomst te exploiteren. Uit de Overeenkomst volgt dat wanneer [F] gedurende twee maanden de vergoedingen niet betaalt en ook haar borg deze verplichtingen niet alsnog nakomt, eiseres de Overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst kan ontbinden en het kinderdagcentrum met alles wat daartoe behoort weer in bezit kan nemen. Verder heeft eiseres zich uitdrukkelijk het eigendom voorbehouden van het kinderdagcentrum en neemt zij de kosten van onderhoud en vervanging van inventaris en inrichting van het kinderdagcentrum voor haar rekening. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom sprake van een doorlopende prestatie.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat, in weerwil van hetgeen in de Overeenkomst is vastgelegd, sprake is van een eenmalige overdracht van onlichamelijke zaken (goodwill), dat alle betalingen aan die eenmalige overdracht moeten worden toegerekend en dat daarom sprake is van de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen als bedoeld in artikel 37d van de Wet OB. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit de arresten Zita Modes en Christel Schriever volgt dat na de overdracht sprake moet zijn van een autonome economische activiteit. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan slechts sprake wanneer vanaf het moment van die overgang de volledige zeggenschap over het overgedragen gedeelte geheel bij degene aan wie is overgedragen komt te liggen. Gezien de eigendomsvoorbehouden die eiseres heeft gemaakt en het bepaalde in de artikelen 1.3 en 5.1 van de Overeenkomst is daarvan in het voorliggende geval geen sprake. Uit artikel 1.3 van de Overeenkomst volgt immers dat [F] slechts wijzigingen in het karakter van het kinderdagverblijf mag aanbrengen met voorafgaande schriftelijke toestemming van eiseres. En uit artikel 5.1 van de Overeenkomst volgt dat [F] zonder dergelijke toestemming niet gerechtigd is het kinderdagcentrum te verplaatsen naar een andere locatie noch het kinderdagcentrum te verhuren, te verpanden of in gebruik af te staan.
De tekst van de preambule en de bepalingen van de Overeenkomst laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat het recht tot exploitatie van het kinderdagcentrum aan [F] ter beschikking is gesteld en niet, zoals eiseres stelt, per 1 februari 2011 aan [F] is overgedragen. Zou sprake zijn geweest van overdracht, dan zou voor koop op een later tijdstip immers geen grond bestaan. De huursommen vormen dan ook de vergoeding voor het recht op exploitatie van het kinderdagcentrum en het gebruik van de inventaris. Het primaire standpunt van eiseres faalt daarom.
Eiseres huldigt als subsidiair standpunt dat indien wordt uitgegaan van repeterende handelingen, artikel 37d van de Wet OB toepassing vindt omdat de verhuur van het kinderdagcentrum ten doel heeft een algemeenheid van goederen over te dragen. De huurpenningen dienen daarom vanwege dat oogmerk ook buiten de heffing van omzetbelasting te blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit standpunt in de tekst van artikel 37d van de Wet OB geen steun te vinden. Het toepassingsbereik van dit artikel strekt niet verder dan de goederen die tot de overgegane algemeenheid behoren. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat het de bedoeling is het kinderdagcentrum over te dragen, behoren tot die overdracht slechts de lichamelijke en onlichamelijke zaken die tezamen, tot het moment van overgang, de onderneming vormden. De verhuur van het kinderdagcentrum is een aparte rechtsbetrekking tussen eiseres en [F] die niet behoort tot de algemeenheid van goederen, die eiseres heeft bedoeld over te dragen (vergelijk het onder 17 aangehaalde arrest). Het subsidiaire standpunt van eiseres faalt daarom ook.
Eiseres huldigt als meer subsidiair standpunt dat eiseres met de verhuur van het kinderdagcentrum jegens [F] prestaties verricht die nauw samenhangen met de van belasting vrijgestelde kinderopvangactiviteiten van [F], zodat de verhuur ook is vrijgesteld. De enkele stelling van eiseres dat [F] het kinderdagcentrum uitsluitend kan exploiteren omdat zij de Overeenkomst heeft gesloten met eiseres, is onvoldoende om een dergelijke nauwe samenhang aan te nemen tussen de huurovereenkomst en de vrijgestelde kinderopvangactiviteiten. Andere feiten op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de prestaties van eiseres nauw samenhangen met vrijgestelde kinderopvangactiviteiten zijn gesteld noch gebleken.
Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat in feite sprake is van een eenmalige overdracht van goodwill tegen een periodieke vergoeding en dat er slechts een geringe kans bestaat dat de koopoptie niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank verstaat deze beroepsgronden van eiseres aldus dat de Overeenkomst moet worden aangemerkt als een vorm van financial lease die gelijk gesteld dient te worden met een levering.
In HvJ 16 februari 2012, C-118/11 (Eon Aset Menidjmunt OOD), EUR-Lex 62011CJ0118,
, is ter zake van een leaseovereenkomst voor een motorvoertuig onder meer het volgende overwogen:“40. Derhalve dient, wanneer de leaseovereenkomst voor een motorvoertuig bepaalt dat aan het einde van die overeenkomst de eigendom van dat voertuig overgaat op de leasingnemer, of dat de leasingnemer alsdan beschikt over wezenlijke attributen van de eigendom van dat voertuig, met name omdat het merendeel van de aan de juridische eigendom verbonden voordelen en risico’s op hem overgaat en de geactualiseerde optelsom van de termijnen praktisch gelijk is aan de verkoopwaarde van het goed, de handeling te worden gelijkgesteld aan de verkrijging van een investeringsgoed”.
Zo de Overeenkomst al kan worden aangemerkt als een lease overeenkomst is, gelet op het feit dat daarin niet is bepaald dat de eigendom aan het einde van de Overeenkomst overgaat op [F] en daaruit, gezien de eigendomsvoorbehouden, evenmin volgt dat op dat moment [F] feitelijk de eigendom zal verkrijgen, geen sprake van een met de levering/verkrijging van een goed gelijk te stellen handeling. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat niet aannemelijk is geworden dat de op het einde van de Overeenkomst in totaal betaalde termijnen, praktisch gelijk zijn aan de verkoopwaarde van het kinderdagcentrum op dat moment.
Het standpunt van eiseres dat de huurovereenkomst voor de heffing van omzetbelasting als een met een levering gelijkgestelde financial leaseovereenkomst is aan te merken, faalt daarom.
De Overeenkomst voldoet ook niet aan de voorwaarden van het besluit van de Minister van Financiën van 25 januari 2007, nr. CPP2006/2847M (het Besluit) op grond waarvan lease kan worden aangemerkt als een levering. In het bijzonder is niet voldaan in de daarin gestelde voorwaarden 3, 4 en 5. De Overeenkomst bevat immers niet een optieprijs die heeft te gelden per 1 februari 2021, de einddatum van de Overeenkomst. De wel in de Overeenkomst opgenomen optieprijs per 1 februari 2015 kan niet als zodanig worden aangemerkt. Evenmin heeft [F] het recht op elk door haar gewenst moment de juridische eigendom van het goed te verkrijgen door de resterende termijnen ineens af te lossen en een vooraf afgesproken optieprijs te voldoen. Verder kan de Overeenkomst gedurende de looptijd eenzijdig worden opgezegd door [F].
De verzuimboeten zijn opgelegd omdat de aangegeven belasting niet op aangifte is voldaan. Niet in geschil is dat eiseres de volgens de aangiften verschuldigde belasting niet heeft betaald zodat sprake is van verzuimen als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Eiseres heeft tegen de boeten geen gronden aangevoerd en ook verder is niet gesteld of gebleken dat die in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht zijn opgelegd. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor matiging van de boeten zijn evenmin gesteld of gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzuimboeten daarom terecht en naar de juiste bedragen opgelegd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.