Home

Rechtbank Den Haag, 06-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8262, AWB-12_8613

Rechtbank Den Haag, 06-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8262, AWB-12_8613

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 juni 2013
Datum publicatie
11 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:8262
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_8613
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 5, Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 [Tekst geldig vanaf 01-01-2017] art. 3

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft per 1 januari 2011 van haar moedermaatschappij, X bv, een pensioenfonds, een aantal activiteiten overgenomen. Het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen zijn achtergebleven bij X bv. In geschil is of belanghebbende op grond van artikel 5, lid 1, onderdeel b, Wet Vpb 1969 juncto art. 3 van het Uitvoeringsbesluit Vpb 1971 is vrijgesteld van vennootschapsbelasting (vrijstelling voor pensioenlichamen). Belanghebbende stelt dat de van X bv overgenomen activiteiten nagenoeg uitsluitend zijn aan te merken als zogenoemde ‘kernactiviteiten’ van pensioenuitvoering en dat daarom de vrijstelling op hem van toepassing is. Rechtbank Den Haag oordeelt dat het enkele verrichten van (een of meer) kernactiviteiten van pensioenuitvoering onvoldoende is om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Volgens de rechtbank is dit namelijk niet aan te merken als “de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding”, waarvan sprake dient te zijn om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Dat bij belanghebbende een winststreven ontbreekt, maakt dit niet anders, net als de omstandigheid dat de herstructurering van de activiteiten van X bv is ingegeven om te voldoen aan de wens van de Nederlandse Bank om de uitvoeringsactiviteiten het pensioenfonds op enige afstand te zetten van het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/8613

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2013 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigden: [A] en [B],

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 150.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de voorlopige aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2013 te 's-Gravenhage.

Namens eiseres zijn verschenen [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D] en [E].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres is op 31 december 2010 opgericht in het kader van een juridische splitsing als bedoeld in titel 7 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij deze splitsing was [Stichting F] de (af)splitsende rechtspersoon en eiseres de verkrijgende vennootschap. Het doel van eiseres is als volgt omschreven in haar statuten:

“a. het verrichten van werkzaamheden met betrekking tot pensioen- en/of de sociale regelingen van instellingen in de branche;

b. het verkrijgen, beheren, exploiteren en vervreemden van registergoederen en van vermogenswaarde in het algemeen;

c. het in het kader van sub a en sub b van dit artikel verhandelen van valuta, effecten en vermogenswaarden;

en al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.”

2.

[Stichting G] is enig aandeelhouder van eiseres. Alle certificaten van aandelen zijn in handen van [Stichting F].

3.

Het bestuur van eiseres wordt gevormd door het dagelijks bestuur van [Stichting F].

4.

Per 1 januari 2011 heeft eiseres de volgende activiteiten van [Stichting F] overgenomen:a. De uitvoering van de pensioenregeling van [Stichting F], de administratie van het fonds, het beheer van het vermogen, het innen van de premies en de communicatie met de deelnemers.

b. De uitvoering van de regelingen van [Stichting H].

c. Het innen van de bijdragen van [Stichting I]. [Stichting I] draagt onder andere zorg voor nascholing, arbeidsmarkt & onderwijs en ondersteuning in werken in de apotheek.

5.

[Stichting F] heeft met eiseres ter zake van de door eiseres voor [Stichting F] verrichte werkzaamheden een uitbestedings- en dienstverleningsovereenkomst gesloten. [Stichting F] betaalt aan eiseres een kostprijsvergoeding verhoogd met een continuïteitsopslag van 6%. De winst van belanghebbende is jaarlijks ongeveer gelijk aan het bedrag van deze toeslag.

6.

Aan eiseres is voor het jaar 2011 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 150.000.

Geschil

7.

In geschil is of eiseres op grond van artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), in samenhang bezien met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 (het Uitvoeringsbesluit), is vrijgesteld van vennootschapsbelasting.

8.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2011 tot nihil.

9.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

10.

Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

11.

Niet in geschil is dat indien eiseres niet is vrijgesteld van vennootschapsbelasting, de voorlopige aanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Met betrekking tot de vraag of eiseres op grond van de voornoemde artikelen is vrijgesteld van vennootschapsbelasting overweegt de rechtbank als volgt.

12.

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet luidt als volgt:

“1. Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur onder daarbij te stellen voorwaarden van de belasting vrij te stellen:

(…)

b. lichamen welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stellen de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding, behoudens voorzover zij voordelen behalen uit bij algemene maatregel van bestuur aangewezen werkzaamheden die niet rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van bedoelde regelingen.”

13.

Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit luidt als volgt.

“Een in artikel 5, eerste lidartikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de wet omschreven lichaam is van de belasting vrijgesteld mits de werkzaamheden van het lichaam in overeenstemming zijn met het in voormelde onderdeel b aangegeven doel en bovendien de winst, behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ingevolge het onderhavige artikel vrijgesteld lichaam, of een algemeen maatschappelijk belang.”

14.

Uit de Wet en het Uitvoeringsbesluit volgt dat, om in aanmerking te komen voor de vrijstelling zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan:

1.

Het lichaam stelt zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding;

2.

De werkzaamheden van het lichaam zijn in overeenstemming met het onder 1 genoemde doel.

3.

Behoudens een uitkering tot ten hoogste vijf percent per jaar over het gestorte kapitaal of over de inleggelden, kan de winst uitsluitend worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ingevolge artikel 5 van de Wet vrijgesteld lichaam, of een algemeen maatschappelijk belang.

15.

De rechtbank stelt voorop dat de hiervoor genoemde vrijstelling (de vrijstelling) naar haar oordeel subjectgebonden is. Dit betekent dat om in aanmerking te komen voor de vrijstelling, eiseres zelfstandig moet voldoen aan de voornoemde voorwaarden, dus zonder mede de werkzaamheden van andere lichamen/vennootschappen zoals [Stichting F] in aanmerking te nemen . Voorts stelt de rechtbank voorop dat naar haar oordeel een vrijstelling als de onderhavige in beperkt dient te worden uitgelegd.

Met betrekking tot de werkzaamheden van eiseres

16.

Eiseres heeft onweersproken gesteld dat haar werkzaamheden nagenoeg uitsluitend bestaan uit zogenoemde ‘uitvoeringsactiviteiten’ voor [Stichting F] (zie onder 4 a.), waaronder met name wordt verstaan de pensioenadministratie, communicatie met (ex)deelnemers en werkgevers, beleidsvoorbereiding en ondersteunende activiteiten op het gebied van beleggingsbeleid.

17.

Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de activiteiten van pensioenuitvoering kunnen worden onderverdeeld in vier kernactiviteiten (zie ook Kamerstukken II 2003-2004, 28 294, nr. 3, brief van de staatssecretaris van sociale zaken en werkgelegenheid d.d. 9 februari 2004), te weten:

-

algemene risicobeheersing en fondsbeheer (eiseres: vermogensbeheer);

-

administratieve uitvoering van een pensioenregeling;

-

beleggen en beheren van financiële middelen; en

-

informatieverschaffing aan de deelnemers.

18.

Eiseres neemt het standpunt in dat de door haar verrichte werkzaamheden nagenoeg uitsluitend bestaan uit de ‘uitvoeringsactiviteiten’ voor [Stichting F] en dat deze werkzaamheden kwalificeren als onder 17 hiervóór bedoelde kernactiviteiten van pensioenuitvoering. Eiseres bepleit dat zij om die reden voldoet aan de voor de vrijstelling geldende eis met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden.

19.

De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Weliswaar heeft het er alle schijn van dat de werkzaamheden die eiseres verricht nagenoeg uitsluitend zijn aan te merken als ‘kernactiviteiten’ zoals bedoeld onder 17, maar, anders dan eiseres bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank het enkele verrichten van (een of meer) kernactiviteiten van pensioenuitvoering onvoldoende om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Het enkel uitvoeren van de door eiseres genoemde ‘uitvoeringsactiviteiten’ is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als “de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel partners en gewezen partners en van hun kinderen en pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt, een en ander door middel van pensioen krachtens een pensioenregeling of van uitkeringen krachtens een regeling voor vervroegde uittreding”, waarvan sprake dient te zijn om voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres, naar niet in geschil is, zelf geen verplichting(en) heeft jegens de deelnemers van de pensioenregeling. Immers het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen zijn ondergebracht/achtergebleven bij [Stichting F]. Gelet hierop voldoet eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aan de voor de vrijstelling geldende eis met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden (zie onder 14) en is de vrijstelling niet op haar van toepassing.

20.

De rechtbank verwerpt ook het standpunt van eiseres dat zij, gelet op de werkzaamheden die zij verricht, in samenhang bezien met het feit dat zij – naar zij stelt – geen winstoogmerk heeft, op basis van doel en strekking van de wetgeving in aanmerking komt voor de vrijstelling. Anders dan eiseres bepleit, vindt de rechtbank daartoe in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunt. Weliswaar kan uit de parlementaire geschiedenis worden afgeleid dat activiteiten van een pensioenfonds kunnen worden onderverdeeld in de genoemde kernactiviteiten, dat die activiteiten indien ontplooit door een pensioenfonds onder de vrijstelling behoren te vallen en dat een pensioenfonds die kernactiviteiten zelf kan ontplooien of kan onderbrengen bij een ander lichaam (zonder de ‘eigen’ vrijstelling te verliezen), maar daarin is volgens de rechtbank onvoldoende steun te vinden voor het standpunt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om een lichaam dat enkel ondersteunende (kern)activiteiten ontplooit voor een ander pensioenlichaam ook onder de vrijstelling te laten vallen. Dat bij eiseres een winststreven ontbreekt, maakt dit, wat daar ook van zij, niet anders.

21.

Dat een Premiepensioeninstelling (PPI) wel onder de vrijstelling valt, maakt het voorstaande niet anders, reeds omdat een PPI, anders dan bij eiseres het geval is, wel zelfstandig verplichtingen heeft jegens haar deelnemers. Dat een PPI slechts is betrokken bij de opbouwfase van een pensioen(verplichting) en niet bij de uitkeringsfase daarvan, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.

22.

Ook de omstandigheid dat de juridische splitsing (zie onder 1 van deze uitspraak) is ingegeven om, zoals eiseres heeft gesteld, te voldoen aan de wens van de Nederlandse Bank om de uitvoeringsactiviteiten van [Stichting F] op enige afstand te zetten van het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen, geeft geen aanleiding tot een ander oordeel.

23.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet onder de in artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet opgenomen vrijstelling valt.

24.

Nu eiseres om voornoemde redenen niet is vrijgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de ingenomen standpunten betreffende de doelomschrijving van eiseres, haar winstoogmerk en de winstbestemmingseis. Daarom is er ook geen aanleiding het bewijsaanbod van belanghebbende te honoreren, omdat dat ziet op de continuïteitstoeslag die is gerelateerd aan het winstoogmerk.

25.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

26.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, en mr. J.P.F. Slijpen en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel