Rechtbank Den Haag, 27-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9524, AWB-12_7882
Rechtbank Den Haag, 27-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9524, AWB-12_7882
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juni 2013
- Datum publicatie
- 14 augustus 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:9524
- Zaaknummer
- AWB-12_7882
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking wegens niet verstrekken informatie buitenlandse bankrekening onterecht afgegeven. Eiser is ten onrechte als (mede)gerechtigde van een buitenlandse bankrekening aangemerkt.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/7783 en SGR 12/7882
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2013 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 11 oktober 2011 ten aanzien van eiser met betrekking tot de jaren 2008 en 2009 informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 juli 2012 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Namens eiser is niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen [B], bijgestaan door
[C]. Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eisers echtgenote, [D], met zaaknummer SGR 12/7867, en eisers schoonmoeder, [E], met zaaknummers SGR 12/7871 en SGR 12/7872, welke beroepen betrekking hebben op de ten aanzien van hen gegeven informatiebeschikkingen. Na de zitting is het onderzoek gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op 26 april 2013 heeft de rechtbank een verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. M.A. Dirks, ontvangen. Dit verzoek is bij beslissing van de wrakingskamer van 27 mei 2013 afgewezen.
Overwegingen
Feiten
Eind september 2010 hebbende de Franse autoriteiten in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen een cd-rom aan de belastingdienst ter beschikking gesteld. De belastingdienst heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij een vestiging van HSBC Bank in Zwitserland, waarvan de gegevens waren vermeld op vorengenoemde cd-rom (de renseignementen).
De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [rekeningnummer] met openingsdatum 7 mei 1999, ten name van “[E]” en, onder vermelding “Right of inspection” de naam “[X]”. Het tegoed op de rekening werd gedeeltelijk in de vorm van effecten aangehouden. Het geschatte saldo van die rekening bedroeg in december 2005 en december 2006 respectievelijk $ 181.448 en $ 209.449. In de periode van november 2005 tot februari 2007 bedroeg het geschatte maximum saldo van die rekening $ 210.638. Verweerder heeft eisers schoonmoeder als houder van die rekening geïdentificeerd.
Verweerder heeft eiser, onder verwijzing naar artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) en de artikelen 25, zesde lid, en 27e van de Awr, bij brief van 19 januari 2011 verzocht om nadere gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van zijn in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Bij brief van 7 februari 2011 heeft verweerder, onder verwijzing naar vorengenoemde vragenbrief van 19 januari 2011 en artikel 47 van de Awr, een herinneringsbrief aan eiser gestuurd. Als bijlage bij die brief is een formulier “Verklaring In het buitenland aangehouden bankrekening(en)” gevoegd. In dat formulier wordt van eiser gevraagd om – onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen – aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij na 31 december 1998 rekeninghouder is geweest.
Eiser heeft voormeld formulier, met dagtekening 8 februari 2011, aan verweerder geretourneerd en daarin vermeld dat hij geen buitenlandse bankrekening(en) heeft.
Bij brief van 25 februari 2011 heeft verweerder eiser om nadere informatie gevraagd omtrent (onder meer) diens (mede-)gerechtigdheid tot voormelde HSBC-rekening. Op 21 april 2011 heeft verweerder, onder verwijzing naar vorengenoemde vragenbrief van 25 februari 2011 en artikel 47 van de Awr, een herinneringsbrief aan eiser gestuurd. Bij brief van 22 april 2011 heeft eiser de vragenbrief van 25 februari 2011 beantwoord. Met betrekking tot de voormelde HSBC-rekening heeft eiser het volgende geantwoord:
“U verdenkt mij van het aanhouden van een rekening bij HSBC in Zwitserland. U heeft dezelfde verdenking geuit jegens mijn schoonmoeder en mijn echtgenote. Ik kan u nogmaals melden: het geld dat blijkbaar aan mijn naam gekoppeld is in uw gegevens, is niet mijn geld.”
Bij brief van 27 april 2011 geeft verweerder aan dat eisers opmerking “is niet mijn geld” zonder nadere toelichting niet duidelijk is en verzoekt hij eiser, onder verwijzing naar artikel 47 van de Awr, als (mede-)gerechtigde van voormelde HSBC-rekening informatie over die rekening te verstrekken. De gemachtigde heeft op 10 mei 2011 telefonisch aan verweerder meegedeeld dat eiser geen buitenlandse bankrekening heeft (aangehouden). Bij brief van 11 mei 2011 heeft de gemachtigde verweerder om bescheiden verzocht waaruit blijkt dat eiser of zijn echtgenote een buitenlandse bankrekening hebben aangehouden. Bij brief van 1 juli 2011 heeft verweerder gesteld dat de gemachtigde onjuiste informatie heeft verstrekt en heeft hij zijn verzoek aan eiser om als (mede-)gerechtigde van voormelde HSBC-rekening informatie over die rekening te verstrekken herhaald. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven, waarin verweerder eiser heeft verzocht om als gerechtigde van voormelde HSBC-rekening nadere gegevens en inlichtingen van die rekening te verstrekken.
Geschil 7. In geschil is of verweerder de informatiebeschikkingen terecht heeft gegeven.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval voor de beoordeling van de vraag of de gegeven informatiebeschikkingen rechtmatig zijn, van belang is of eiser, met hetgeen hij aan informatie heeft verstrekt, heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting van, in dit geval, artikel 47 van de Awr. Verweerder neemt het standpunt in dat dit niet het geval is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op verweerder de last rust om dit aannemelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet aan de op hem rustende informatieverplichting heeft voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat eiser, zoals hiervoor onder 4. tot en met 6. is overwogen, de vragenbrieven van verweerder van 19 januari 2011 en 25 februari 2011 heeft beantwoord en aldus informatie heeft verstrekt. Met betrekking tot de juistheid en volledigheid van de door eiser verstrekte informatie, overweegt de rechtbank als volgt. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd – dat eiser toezichthouder (“Right of inspection”) van de rekening is (geweest) -, is onvoldoende grond voor de conclusie dat eiser als (mede)gerechtigde tot die rekening dient te worden aangemerkt. Niettemin heeft verweerder eiser steeds als (mede)gerechtigde tot de rekening aangeschreven en hem in die hoedanigheid vragen gesteld. Gelet hierop leveren de door eiser in het formulier met dagtekening 8 februari 2011 en de in zijn brief van 22 april 2011 gegeven antwoorden dan ook onvoldoende grond op voor de conclusie dat eiser onjuiste dan wel onvolledige informatie aan verweerder heeft verstrekt. Van schending van de informatieverplichting is dus geen sprake, zodat de informatiebeschikkingen ten onrechte ten aanzien van eiser zijn gegeven.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de – samenhangende – bezwaren en de beroepen
redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 707 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472, wegingsfactor 1 en factor 1 voor samenhang).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
-
vernietigt de informatiebeschikkingen en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 707, te betalen aan eiser;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht in de zaak AWB 12/7783 van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en
mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: