Rechtbank Den Haag, 16-01-2013, BY9972, AWB 12/5546, AWB 12/5558 en 59, AWB 12/5561 en 63, AWB 12/5565 t/m AWB 12/5574 en AWB 12/5577
Rechtbank Den Haag, 16-01-2013, BY9972, AWB 12/5546, AWB 12/5558 en 59, AWB 12/5561 en 63, AWB 12/5565 t/m AWB 12/5574 en AWB 12/5577
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 16 januari 2013
- Datum publicatie
- 30 januari 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:BY9972
- Zaaknummer
- AWB 12/5546, AWB 12/5558 en 59, AWB 12/5561 en 63, AWB 12/5565 t/m AWB 12/5574 en AWB 12/5577
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Indirecte aansluiting op gemeentelijk riool aannemelijk nu sprake is van de bebouwde kom.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/5546, AWB 12/5558 en 59, AWB 12/5561 en 63, AWB 12/5565 t/m AWB 12/5574 en AWB 12/5577.
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2013 in de zaken tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een 16-tal aanslagen rioolheffing opgelegd (aanslagbiljetnummer [nummer]).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juni 2012 de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2012 te 's-Gravenhage.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [A].
Overwegingen
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Aan eiser is met dagtekening 29 februari 2012 voor het belastingjaar 2012 een 16-tal aanslagen rioolheffing opgelegd ter zake van percelen gelegen aan de [a-straat] te [Z]. Het betreft de objecten [a-straat] [1 en 1a t/m 1d], [2 en 2a t/m 2d], [3, 4, 5, 6, 7 en 8].
Eiser is eigenaar van deze percelen.
Geschil
In geschil is of verweerder de aanslagen, anders dan de aanslag voor perceel [a-straat 5](bedrijfsruimte), terecht heeft opgelegd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte stelt dat sprake is van directe of indirecte lozing van hemelwater op een gemeentelijke riolering. Ter onderbouwing van die stelling voert eiser aan dat hij een aantal jaren geleden in overleg met het Hoogheemraadschap Schieland een sloot heeft gegraven op eigen terrein. Hij heeft voorts zelf putten en drainage aangelegd op het eigen terrein, waarbij – om het grondwater op peil te houden – afvoer plaatsvindt op de voornoemde gegraven sloot.
Tevens voert eiser aan dat een zestal objecten, te weten de garages gelegen [a-straat 1a t/m 1c en 2a t/m 2c] afgerond een geprojecteerd dakoppervlak hebben van 24 m². In 2011 hoefde daarom geen rioolheffing te worden betaald voor deze objecten. Voorts was eiser bij de bouw in 2008 niet bekend met de grens van 24 m² voor het wel of niet opleggen van aanslagen rioolheffing. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en herroeping van de belastingaanslagen.
Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd betwist en concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Niet in geschil is dat op de percelen geen directe aansluiting bestaat op het gemeentelijk riool. In gevolge het bepaalde in artikel 228a van de Gemeentewet kan – voor zover relevant in de onderhavige gevallen – een belasting worden geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, en het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Rioolheffing wordt ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de Verordening rioolheffing 2012 van de gemeente Zuidplas geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, dan wel belang heeft bij de nakoming van gemeentelijke zorgplichten.
Onder gemeentelijke zorgplichten wordt ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder f, van de Verordening rioolheffing 2012 verstaan de zorg voor afvloeiend hemelwater en het grondwater zoals aan de gemeente opgedragen in artikel 9a en 9b van de Wet op de waterhuishouding. Gelet op de inwerkingtreding van de Waterwet houdt de rechtbank het erop dat bedoeld is te verwijzen naar het bepaalde in de artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet.
Naar de rechtbank begrijpt, komt het betoog van eiser hierop neer dat de afwatering van de onderhavige percelen plaatsvindt door middel van door eiser zelf aangelegde drainage naar een door eiser zelf aangelegde sloot. Desgevraagd verklaarde eiser te zitting dat deze sloot ‘verder de polder inloopt en in beheer is bij het Hoogheemraadschap’. Verweerder heeft deze stelling weersproken. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat deze sloot in verbinding staat met andere sloten, welke sloten in verbinding staan met de gemeentelijke riolering.
Hoewel verweerder desgevraagd geen nadere kaart kon tonen waarvan af te lezen is dat sprake is van een verbinding als door verweerder gesteld, acht de rechtbank de bedoelde verbinding aannemelijk nu – afgaande op de door partijen ter zitting wel getoonde kaarten – sprake is van een locatie binnen de bebouwde kom.
Gelet op het vorenstaande is aannemelijk dat sprake is van indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering, zodat op juiste gronden door verweerder is geoordeeld dat sprake is van belastbare feiten.
Eisers stelling dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de in artikel 5, eerste lid, van de Verordening rioolheffing 2012, neergelegde vrijstelling, wordt door de rechtbank niet gevolgd.
Artikel 5, eerste lid, van de Verordening rioolheffing 2012 luidt als volgt:
“Geen belasting wordt geheven van percelen, naar aard en inrichting dienende tot opslag of stalling van goederen en voertuigen, van waaraf enkel hemelwater direct of indirect wordt geloosd op de gemeentelijke riolering, en het perceel een horizontaal geprojecteerd dakoppervlak van maximaal vierentwintig (24) vierkante meter (m2) heeft.”
De kleinste maatvoering van de onderhavige garages is afgaande op de door eiser ingebrachte bouwtekeningen 7,2 meter bij 3,166 + 0,214 meter = 24,552 m². Daarmee is sprake van een overschrijding van het in de regelgeving voorziene maximum, zodat verweerder terecht geen toepassing heeft gegeven aan de vrijstelling. Wat door eiser daartegen is aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De regelgeving schrijft niet voor dat de gemeten waarden moeten worden afgerond op hele m². In die situatie acht de rechtbank het niet onjuist indien verweerder de maatvoering niet afrondt. Ook de stelling dat eiser bij de bouw van de garages geen rekening heeft kunnen houden met deze begrenzing, treft geen doel. Het staat de gemeentelijke regelgever ten algemene vrij regelgeving te wijzigen. Van gronden die de verbindendheid van de gemeentelijke regelgeving zouden kunnen aantasten, is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.