Home

Rechtbank Den Haag, 09-01-2013, BZ0038, SGR 12/5823

Rechtbank Den Haag, 09-01-2013, BZ0038, SGR 12/5823

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 januari 2013
Datum publicatie
30 januari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0038
Zaaknummer
SGR 12/5823

Inhoudsindicatie

Bpm. Niet overleggen machtiging in de bezwaarfase. Bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder mocht afzien van het horen van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/5823

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2013 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft aangifte gedaan van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 mei 2012 het bezwaar tegen de voldoening op aangifte niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door

[B].

Namens verweerder zijn verschenen [C], [D],

[E], [F], [G], [H] en [I].

Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld die door de gemachtigde zijn ingediend met de zaaknummers: SGR 12/4188, SGR 12/4755, SGR 12/4982, SGR 12/5067, SGR 12/5198, SGR 12/5461, SGR 12/5518, SGR 12/5674, SGR 12/5713, SGR 12/5731, SGR 12/5856, SGR 12/5859, SGR 12/5861, SGR 12/5893, SGR 12/5950, SGR 12/5974, SGR 12/5976, SGR 12/6062, SGR 12/6153, SGR 12/6232, SGR 12/6265, SGR 12/6266, SGR 12/6322, SGR 12/6353, SGR 12/6407, SGR 12/6637, SGR 12/6715, SGR 12/6720, SGR 12/6730, SGR 12/7099, SGR 12/7792, SGR 12/7793, SGR 12/7794, SGR 12/7795, SGR 12/7800, SGR 12/7801, SGR 12/7818, SGR 12/8277 en SGR 12/9572Hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten

1. Op 5 december 2011 heeft eiser aangifte Bpm (de aangifte) gedaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto van het merk BMW, type Z4 2.3i Executive (de auto) voor een bedrag van € 2.548.

2. Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag is op 6 december 2011 bijgeschreven op de rekening van de belastingdienst.

3. Bij per fax verstuurde brief van 1 december 2011 heeft de gemachtigde namens een ander dan eiser pro forma bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte voor de auto met het verzoek om, indien de voldoening op aangifte nog niet heeft plaatsgevonden, de behandeling van het bezwaar aan te houden tot dit is gedaan. Op 10 januari 2012 heeft verweerder gemachtigde verzocht binnen vier weken een machtiging te overleggen van eiser. Bij brief van 27 januari 2012 heeft verweerder aan gemachtigde tot en met 10 februari 2012 uitstel gegeven voor overlegging van de machtiging en de motivering. Bij brief van 2 maart 2012 verzoekt gemachtigde om uitstel. Bij brief van 12 maart 2012 verleent verweerder hem dit tot en met 26 maart 2012.

4. Op 16 maart 2012 dient gemachtigde een aanvulling op het bezwaarschrift in.

5. Op 27 april 2012 bericht verweerder aan gemachtigde nog geen machtiging te hebben ontvangen en verzoekt hij deze binnen twee weken toe te zenden. Verweerder vermeldt hierbij dat indien geen machtiging kan worden overgelegd, hij het bezwaar niet-ontvankelijk zal moeten verklaren.

Geschil

6. In geschil is de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

7. Gemachtigde stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat geen machtiging behoeft te worden overgelegd. Daarnaast stelt gemachtigde dat eiser ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Gemachtigde concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, terugwijzing van de zaak naar verweerder ten einde een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en veroordeling van verweerder in de werkelijke proceskosten.

8. Verweerder stelt dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat geen machtiging is overgelegd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Volgens de artikelen 26 en 26a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan bij een belasting als de Bpm slechts beroep worden ingesteld door de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schrijft voor dat degene aan wie het recht is toegekend beroep in te stellen, eerst tegen dat besluit bezwaar dient te maken.

11. Indien een bezwaar wordt ingediend door een ander dan de belanghebbende kan verweerder op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb een schriftelijke machtiging verlangen van de belanghebbende, waaruit blijkt dat hij zijn zaken laat behartigen door degene die het bezwaar heeft ingediend. De stelling van gemachtigde dat hij geen machtiging behoeft te overleggen, vindt dan ook geen steun in het recht.

12. Volgens artikel 6:6 van de Awb kan verweerder een bezwaar niet-ontvankelijk verklaren indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het niet voldoen aan het verzoek van verweerder tot overlegging van de machtiging vormt een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb.

13. Verweerder heeft tenminste twee keer schriftelijk verzocht om een machtiging over te leggen en heeft er daarbij tevens op gewezen dat het niet overleggen van de machtiging niet-ontvankelijk verklaring tot gevolg zal hebben. Gelet hierop heeft verweerder voldaan aan de verplichting van artikel 6:6 van de Awb om de indiener van het bezwaar de gelegenheid te bieden het verzuim te herstellen.

14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Nu van meet af aan tussen partijen niet in geschil is geweest dat geen machtiging is overgelegd, heeft verweerder het bezwaar als kennelijk niet-ontvankelijk mogen beschouwen en heeft hij op grond van artikel 7:3, onderdeel a, van de Awb kunnen en mogen afzien van het horen van eiser. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. T. van Rij en

mr. K.M. Braun, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.