Home

Rechtbank Den Haag, 09-01-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:730 BZ0055, SGR 12/5976

Rechtbank Den Haag, 09-01-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:730 BZ0055, SGR 12/5976

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
9 januari 2013
Datum publicatie
30 januari 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0055
Zaaknummer
SGR 12/5976

Inhoudsindicatie

BPM. Verweerder hoeft bij voldoening op aangifte geen rechtsmiddelverwijzing te vermelden. Het bepaalde in paragraaf 12 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht staat niet in de weg aan toepassing van artikel 7:3, onderdeel a, van de Awb. Geen strijd met arrest HvJ EU Kühne & Heitz (C-453/00).

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/5976

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2013 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op de aangifte niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door

[B]. Namens verweerder zijn verschenen [C],

[D], [E], [F], [G], [H] en [I].

Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld die door de gemachtigde zijn ingediend met de zaaknummers: SGR 12/4188, SGR 12/4755, SGR 12/4982, SGR 12/5067, SGR 12/5198, SGR 12/5461, SGR 12/5518, SGR 12/5674, SGR 12/5713, SGR 12/5731, SGR 12/5823, SGR 12/5856, SGR 12/5859, SGR 12/5861, SGR 12/5893, SGR 12/5950, SGR 12/5974, SGR 12/6062, SGR 12/6153, SGR 12/6232, SGR 12/6265, SGR 12/6266, SGR 12/6322, SGR 12/6353, SGR 12/6407, SGR 12/6637, SGR 12/6715, SGR 12/6720, SGR 12/6730, SGR 12/7099, SGR 12/7792, SGR 12/7793, SGR 12/7794, SGR 12/7795, SGR 12/7800, SGR 12/7801, SGR 12/7818, SGR 12/8277 en SGR 12/9572. Hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto van het merk BMW, type 120i Business Line Executive op of rond 31 augustus 2011 aangifte voor de Bpm gedaan voor een bedrag van € 2.710.

2. Naar aanleiding van de aangifte heeft verweerder aan eiseres een betalingsbericht verstrekt waarop het betalingskenmerk staat dat eiseres moet gebruiken bij de voldoening van de verschuldigde belasting.

3. Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag is volgens verweerder op 9 september 2011 bijgeschreven op de rekening van de belastingdienst. Volgens eiseres is de belasting betaald op 10 september 2011.

4. Het bezwaarschrift is op 28 februari 2012 door de belastingdienst ontvangen.

5. Tot de gedingstukken behoort het verslag van een hoorgesprek tussen de gemachtigde en 2 vertegenwoordigers van de belastingdienst BO [te J] resp. BO [te K] dat op 15 juni 2012 heeft plaatsgevonden te [L]. In het verslag staat onder meer het volgende:

“Bij de introductie van dit gesprek geeft [de vertegenwoordiger van de belastingdienst BO [te K]] aan dat dit hoorgesprek betrekking heeft op alle bezwaarschriften tegen de voldoening van belasting op eigen aangifte. Zo ook van de BO [te M], [te N] en [te O]. Deze zijn te categoriseren of in te delen in een viertal groepen, te weten:

(…)

Groep 2: de bezwaren die na de bezwaartermijn zijn ingediend.”

6. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar op grond van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 december 2010, nr. DGB2010/6799M tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek afgewezen.

Geschil

7. In geschil is de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. Eiseres vindt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat haar niet kan worden verweten dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Ook stelt eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Verder is de hoogte van de verschuldigde belasting in geschil en stelt eiseres dat verweerder ten onrechte niet ambtshalve aan het bezwaar is tegemoet gekomen.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar verweerder. Eiseres verzoekt verweerder te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke kosten van het beroep.

8. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiseres niet binnen zes weken na de voldoening op aangifte een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn is overschreden. Volgens artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar wegens overschrijding van de bezwaartermijn achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiseres stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat verweerder haar niet heeft meegedeeld dat en binnen welke termijn tegen de voldoening op aangifte bezwaar kon worden gemaakt. Volgens eiseres had dit moeten worden vermeld op het aangiftebiljet dan wel op het betalingsbericht. Eiseres wijst in dat verband op het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb.

11. Volgens artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt de voldoening op aangifte voor de mogelijkheid van beroep gelijk gesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. De wettelijke voorschriften inzake bezwaar en beroep tegen zodanige beschikking zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de voldoening zich daartegen niet verzet.

12. Artikel 3:45 van de Awb bepaalt dat, indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, bij de bekendmaking en de mededeling van dat besluit moet worden vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt. Volgens artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

13. De voldoening op aangifte is geen besluit in de zin van de artikelen 1:3 en 3:45 van de Awb nu het hierbij niet gaat om een rechtshandeling van verweerder. De voldoening op aangifte vindt plaats op initiatief van de belanghebbende zonder dat verweerder hier enige bemoeienis mee heeft. De aard van de voldoening op aangifte verzet zich daarmee tegen het daarop toepassen van het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb. Noch het door verweerder beschikbaar stellen van een formulier met behulp waarvan de (vormvrije) aangifte voor de Bpm kan worden gedaan, noch het toezenden van het betalingsbericht maakt dat de voldoening op aangifte een rechtshandeling van verweerder wordt, nu dit slechts hulpmiddelen zijn om de voldoening op aangifte zo vlot mogelijk te laten verlopen. Op het verstrekken van deze hulpmiddelen zelf is het bepaalde in artikel 3:45 van de Awb evenmin van toepassing omdat deze verstrekking niet is gericht op enig rechtsgevolg. De stelling van eiseres dat verweerder op grond van artikel 3:45 op het aangiftebiljet dan wel op het betalingsbericht een rechtsmiddelverwijzing dient op te nemen, vindt gezien hetgeen hiervoor is overwogen geen steun in het recht.

14. Eiseres stelt dat zij geen deskundige is en dat zij daardoor niet wist dat zij bezwaar kon maken tegen de voldoening op aangifte. Onder die omstandigheden had het op de weg van eiseres gelegen om, indien zij meende dat de voldoening op aangifte onjuist was, zich nader te laten informeren over de bezwaarmogelijkheden. Dat zij dit mogelijk pas in februari 2012 heeft gedaan, dient voor haar rekening te blijven. Overigens duidt dit veeleer erop dat pas toen bij eiseres het inzicht is ontstaan dat zij wellicht teveel belasting op aangifte had voldaan. Een eerst na afloop van de bezwaartermijn opgekomen grond voor het indienen van een bezwaar, kan echter de reeds plaatsgehad hebbende termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Bovendien heeft verweerder ter zitting onweersproken verklaard dat in de toelichting behorende bij het aangifteformulier Bpm dat door eiseres is gebruikt, staat dat bezwaar kan worden gemaakt binnen zes weken nadat de aangifte is gedaan en het Bpm-bedrag is betaald. Dit betekent dat eiseres reeds ten tijde van het indienen van de aangifte op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de mogelijkheid van bezwaar en de termijn waarbinnen dat bezwaar zou moeten worden ingediend. Nu verder geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit kan worden afgeleid dat eiseres in de onmogelijkheid verkeerde tijdig bezwaar te maken, is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.

15. Volgens artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan voordat het op bezwaar beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Artikel 25, eerste lid, van de Awr bepaalt in afwijking van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb dat de belanghebbende slechts wordt gehoord indien hij daarom verzoekt. In paragraaf 12 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 5 juli 2011 (Stcrt 2011, 12570) wordt deze afwijking op de hoofdregel van artikel 7:2 van de Awb weer teruggenomen.

16. Volgens artikel 7:3, onderdeel a, van de Awb kan worden afgezien van het horen indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Deze bepaling geldt ongeacht de vraag bij wie het initiatief voor een eventueel hoorgesprek ligt. Dat in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht is bepaald dat verweerder belanghebbende hoort als redelijkerwijs twijfel mogelijk is of het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is, brengt niet mee dat verweerder bij een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar altijd moet horen. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij een niet tijdig ingediend bezwaar slechts te horen wanneer onduidelijk is of sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Nu het bezwaarschrift is ingediend door gemachtigde en deze daarin gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom volgens hem de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, kon verweerder op basis daarvan concluderen dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is en mocht hij dus op grond van het bepaalde in artikel 7:3, onderdeel a, van de Awb afzien van het horen van eiseres.

17 De stelling van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase vindt verder geen steun in de feiten. Uit het in 5. aangehaalde hoorverslag volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het desbetreffende hoorgesprek tevens betrekking had op onderhavig bezwaar.

18. Eiseres heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte een ambtshalve vermindering achterwege heeft gelaten. Volgens eiseres volgt uit het gemeenschapsrecht dat de formele rechtskracht van de voldoening op aangifte wordt doorbroken. Zij beroept zich daarbij op het arrest Kühne & Heitz van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, nr. C-453/00 en het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, LJN BV7393. Naar het oordeel van de rechtbank stond het eiseres vrij om bezwaar te maken tegen de voldoening op aangifte. Nu eiseres dit niet tijdig heeft gedaan, heeft zij de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen niet uitgeput. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval toepassing van het gemeenschapsrecht de formele rechtskracht van de voldoening op aangifte niet doorbreekt (vergelijk: Hoge Raad, 5 oktober 2007, nr. 43 268, LJN AZ9098). Deze stelling kan eiseres dan ook niet baten.

19. De rechtbank overweegt voorts dat zij niet bevoegd is een beslissing te nemen over toepassing van artikel 65 van de Awr, nu de daar bedoelde mogelijkheid tot ambtshalve vermindering is voorbehouden aan verweerder.

20. Hetgeen overigens nog door eiseres is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. T. van Rij en

mr. K.M. Braun, leden, in aanwezigheid van H.J. Habetian, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.