Rechtbank Den Haag, 31-01-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:1666 BZ4077, AWB 11/2816
Rechtbank Den Haag, 31-01-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:1666 BZ4077, AWB 11/2816
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 31 januari 2013
- Datum publicatie
- 14 maart 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ4077
- Zaaknummer
- AWB 11/2816
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Verzwegen inkomsten. Omkering van de bewijslast.
Eiser was directeur van een omroeporganisatie. In 2007 is hij op staande voet ontslagen en is tegen hem een strafrechtelijk onderzoek ingesteld omdat hij steekpenningen zou hebben aangenomen van producenten. Omdat eiser geen steekpenningen als inkomen heeft aangegeven, heeft verweerder hem navorderingsaanslagen opgelegd. In geschil is of dit terecht is, waarbij verweerder zich onder meer beroept op omkering van de bewijslast.
De rechtbank overweegt dat verweerder in eerste instantie de bewijslast heeft voor de vraag of de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd, maar ook de bewijslast heeft voor de feiten en omstandigheden die omkering van de bewijslast tot gevolg hebben. Omdat het daarbij om dezelfde feiten en omstandigheden gaat beoordeelt de rechtbank alleen of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser de desbetreffende inkomsten heeft genoten. In zoverre acht de rechtbank verweerder voor een deel in zijn bewijs geslaagd. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2816
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2013 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 februari 2011 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012. Eiser is daar in persoon verschenen met zijn gemachtigde. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en eiser de gelegenheid gegeven een schriftelijke uiteenzetting van de zaak te geven en waarop verweerder schriftelijk zou mogen reageren. Partijen hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2012. Eiser is daar in persoon verschenen met zijn gemachtigde. Namens verweerder is [B] verschenen, bijgestaan door [C].
Op beide zittingen heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van de beroepen van eiser tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen voor de jaren 2004, 2005 en 2006, zaaknummers AWB 11/2822, AWB 11/2820 en AWB 11/2819. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt tevens geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaak.
Overwegingen
Feiten
1. In 2007 was eiser in dienstbetrekking werkzaam bij de [Stichting D]. Uit deze dienstbetrekking genoot eiser een loon van € 97.222. Verder genoot eiser in 2007 een pensioen van het ABP van € 45.398.
2. Op 4 juli 2007 is eiser door de [Stichting D] op staande voet ontslagen omdat hij betrokken zou zijn geweest bij onregelmatigheden. In opdracht van het Commissariaat voor de Media heeft [E BV] daarnaar een onderzoek uitgevoerd, waarvan op 12 december 2008 een rapport is uitgebracht (hierna: het [F]rapport) dat in kopie tot de gedingstukken behoort. Eiser heeft het ontslag aangevochten. Het Gerechtshof heeft het ontslag vernietigd, met als gevolg dat eiser met behoud van salaris non actief bleef. De [Stichting D] is op 29 maart 2010 failliet verklaard.
3. In de jaren 2004 tot en met 2007 heeft de [Stichting D] gebruik gemaakt van de diensten van [G BV]). [G BV] houdt zich bezig met onder meer het produceren van films en documentaires. Enig aandeelhouder en bestuurder van [G BV] is [H BV]. Enig aandeelhouder en bestuurder van [H BV] is [I]. [G BV] en [H BV] zijn gevestigd op het adres [adres], dat tevens het woonadres is van [I].
4. In de jaren 2005 tot en met 2007 heeft de [Stichting D] gebruik gemaakt van de diensten van [J BV] en daarna van [K BV]. [J BV] en [K BV] hielden zich bezig met het ontwikkelen en produceren van televisieprogramma’s. Bij het aangaan van de desbetreffende overeenkomsten werd [J BV] vertegenwoordigd door [L] en [K BV] door [M].
5. Begin 2009 is de Belastingdienst/FIOD-ECD, [te N] (hierna: de FIOD), begonnen aan een strafrechtelijk onderzoek. Verdachten bij dat onderzoek zijn onder meer eiser, [I] en [G BV].
6. Per renseignement van 29 september 2009, is verweerder door de FIOD geïnformeerd over het tegen eiser lopende strafrechtelijk onderzoek. Volgens dat renseignement heeft eiser, in zijn functie van directeur van de [Stichting D], zich laten betalen door producenten en heeft hij die ontvangsten niet als inkomsten aangegeven. Voor de jaren 2004 tot en met 2007 zou het gaan om bedragen van respectievelijk € 57.000, € 96.240, € 54.500 en € 59.764. Tot de gedingstukken behoort een kopie van het Overzichtsproces-verbaal, dossiernummer [nummer 1] (hierna: het OPV), dat op 15 juli 2010 op ambtsbelofte is opgemaakt door [O] en [Q]. Pagina 18 van het OPV bevat het volgende overzicht:
Tabel 1
7. De bedragen die zijn vermeld in het in 6 weergegeven overzicht zijn deels ontleend aan kladbriefjes die zijn aangetroffen bij een huiszoeking in de woning van eiser op 14 maart 2009 en de onderbouwing die daarvoor tijdens het onderzoek zou zijn gevonden. Deze kladbriefjes, die in kopie tot de gedingstukken behoren, zijn door de FIOD in beslaggenomen en genummerd als D-100, D-101 en D-102. Op D-101 is onder meer het volgende te lezen: “Afspraak [U] 50.000,= + [V] 12.500 = 62.500,=”. De getallen 12.500 en 62.500,= zijn doorgehaald en vervangen door “7500” en “57500,=”.
Op D-100 is te lezen: “Ben ik schuldig aan [I]” en daaronder staat: “A+B: 8500 + [1500] = 10.000,=” en daaronder tussen haakjes: “stand per 18 dec. 2006”. Bij het bedrag van € 10.000 worden verschillende bedragen opgeteld, zodat dit bedrag oploopt tot € 38.704. Even verderop wordt dan vermeld: “Nog tegoed 62.500,=”. Op dit bedrag wordt het eerder genoemde bedrag van € 38.704 en nog een paar kleine bedragen in mindering gebracht, zodat uiteindelijk een bedrag resteert van € 22.736. Rechts van dit bedrag staat tussen haakjes “25-08-07”.
8. Op D-100 is onder meer het volgende vermeld:
Tabel 2
9. Op D-101 is onder meer het volgende vermeld:
Tabel 3
10. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een deel van “zaaksproces-verbaal 1” (hierna: ZPV1), dat is opgemaakt door [W] en [O], opsporingsambtenaren van de FIOD. In ZPV1 is onder meer het volgende vermeld:
“3.4 [S]
Het vermoeden bestaat dat [eiser] door [S] ([AA]) vanaf 2005 betaald is voor de verkrijging van productieopdrachten.
In de aantekeningen aangetroffen in de agenda van verdachte [eiser] staat ook een tabel met de aanduiding “drive”. [S] heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij dit programma voor de [Stichting D] heeft geproduceerd en dat hij verdachte [eiser] daarvoor vanaf 2005 in totaal zo’n € 50.000 heeft betaald. Dit bedrag sluit nagenoeg aan bij het totaalbedrag (50.520,00) dat op het kladje bij “drive” is opgeschreven. In onderstaande tabel is voor [S] slechts een bedrag van € 11.000,00 begrepen. Dit is de som van de vijf bedragen die op de achterzijde van D-100 bij “[S]” staan.
(…)
Door [eiser] is in zijn verhoor op 11 december 2009 bevestigd, dat [S] een buitenproducent van de [Stichting D] is geweest. Volgens [eiser] heeft hij verschillende programma’s gemaakt voor de [Stichting D], zoals jongerenprogramma’s en portretten.
(…)
Verklaring [S] op 4 december 2009
(…)
“Ik denk dat ik nu toch maar moet toegeven dat ik hem betaald heb. Ik heb me nooit laten chanteren, maar door hem wel. Ik had geen werk, stond met de rug tegen de muur. [Eiser] heeft het initiatief genomen, anders zou ik geen programma’s maken voor de [Stichting D]. Het zal vanaf 2005 zijn begonnen. Bij de eerste begroting zei [eiser] al dat hij een bepaald bedrag moest hebben. Dat zullen de bedragen zijn die op dat lijstje voorkomen. De eerste keer moest ik naar [eiser]. Het team had het programma goedgekeurd en het contract moest worden ondertekend door [eiser]. Op zijn kantoor zei hij dat hij zou tekenen maar dat er wel geld tegenover moest staat omdat hij ook voor zijn oude dag moest zorgen.”
(…)
Door [eiser] is verklaard, geconfronteerd met deze verklaring van [S]: “Twee dingen, Ten eerste is het grote flauwekul dat verhaal over mijn oude dag. Daarvoor heb ik zelf gezorgd. Van [S] heb ik nooit geld geëist of gehad en hij heeft mij ook nooit geld aangeboden. Hetzelfde geldt overigens ook voor [BB], [T] en [H]. Van al die mensen heb ik nooit geld aangenomen of aangeboden gekregen.”
(…)
3.6 Betaling door [I]/[G]/[H BV]
(…)
3.6.3 Mercedes-Benz
Als D-122 is een kopie bijgevoegd van de als bijlage 71 bij het [F] rapport (D0-002) gevoegde factuur [nummer 2] van 13 september 2006, afkomstig van [Stichting D] en gericht aan [I]. Op deze factuur wordt [I] een Mercedes-Benz, kenteken (…), in rekening gebracht voor een bedrag van € 7.500.
In de berekeningen op de achterzijde van D-100 wordt ten gunste van [I] een bedrag van € 7.500 verrekend, met omschrijving “M B”. vermoedelijk is dit gedaan omdat verdachte [eiser] degene is die de betreffende Mercedes Benz in werkelijkheid heeft willen afnemen van de [Stichting D] en dat dit door het tussenplaatsen van [I] is versluierd. Dit vermoeden wordt versterkt doordat de Mercedes slechts van 25 september 2006 tot en met 12 oktober 2006 op naam van [I] heeft gestaan. Van 13 oktober 2006 tot 31 januari 2007 is het voertuig vervolgens op naam van verdachte [eiser] gekomen.
(…)
3.6.4
Audio/video apparatuur
Aan de data en bedragen in aantekeningen op D-100 bij “[CC]” en “[U]” wordt het vermoeden ontleend dat [I], na betaling van € 4.500 op 7 september 2005 al € 52.500 aan [eiser] had betaald.
(…)
Het hiervoor genoemde bedrag van € 52.500 is de optelsom van zes bedragen, gekoppeld aan data in 2004 en 2005, een bedrag van € 3.000 met een onleesbare omschrijving en het als eerste vermelde bedrag van € 11.000 met de omschrijving “Glasb. Ex Btw”.
(…)
3.8 Overige giften van [T]/[DD] B.V.
(…)
3.8.1 Contante betalingen
Tijdens de doorzoeking op het woonadres van [eiser] op 14 maart 2009 is onder meer de agenda van 2009 van [eiser] in beslag genomen. In deze agenda zijn aantekeningen aangetroffen.
In deze aantekeningen staat op D-100 bij [EE] onder meer ‘12 X 5000 = 60.000’. Op dit bedrag wordt 6 x 2500= 15.000 in mindering gebracht, daarna een bedrag van 15.000 met daarvoor de notitie aug 05. Op de totaaltelling wordt nog eenmaal 5.000 in mindering gebracht met daarvoor sept en eenmaal 10.000,- met daarvoor een onleesbare notitie.
Eveneens staat bij C onder het jaartal 2006 ‘Ramadan 1 x 7.500 en 4 x 7.500’.
In proces-verbaal van ambtshandeling AH-15 staat beschreven dat [FF], de nieuwe eigenaar die [K BV] heeft overgenomen van [T], verklaard heeft (…) dat hij van [M], administratrice van [J BV] en [K BV] had gehoord dat er in het verleden tussen één en anderhalve ton was weggesluisd naar de voormalig directeur van de [Stichting D], [eiser]. De bedragen zouden door [M] zijn bijgehouden (…).
Gelet op deze informatie (…) is op 19 maart 2009 bij [M] een laptop in beslag genomen. (…). Na onderzoek van deze laptop is een Excel bestand zichtbaar gemaakt met de naam “Bankafschriften overzicht bank [J BV]”.
In dit Excelbestand komen een tweetal opvallende bladen voor:
(…)
Door [M] is met betrekking tot dit excell bestand het volgende verklaard:
“Dit is inderdaad het stuk dat ik bedoelde. Wij hebben dit stuk opgemaakt omdat wij het vermoeden hadden dat er geld uit [J BV] en [K BV] verdween. Met wij bedoel ik [GG] en [L]. (…)
“We zijn maar een klein bedrijfje met weinig kosten en dachten dat er gewoon winst moest worden gemaakt. Wel waren er regelmatig facturen van [T] die helemaal niet gespecificeerd waren en waar wij niets van begrepen. Ook waren er regelmatig contante opnamen van [HH] of [T] die gezien de data en de tijden niets te maken konden hebben met productiekosten. Als wij dan vroegen hoe dat zat wilde [T] zich niet verantwoorden. (…).
(…)
Dat de contante opnamen vermoedelijk wel te maken hadden met betalingen aan [eiser] komt ook naar voren uit een gesprek met [II], welke gesprek geverbaliseerd het proces-verbaal van Ambtshandeling AH-61. (…) In dit gesprek vertelde [II] dat in de tijd dat hij bij [T] aan de slag was vernomen heeft dat [eiser] meerdere keren per jaar naar Hongarije ging, in ieder geval in de jaren 2005 en 2006. [T] betaalde de reis en hotelkosten voor [eiser] en verder kreeg [eiser] een bedrag van € 1500,- a € 2.000,- per keer als reisgeld van [T] in contanten uitbetaald.”
9. Eiser heeft voor het jaar 2007 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 132.954 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.247. De (primitieve) aanslag, die is gedagtekend 14 augustus 2009, is conform de aangifte opgelegd. Per brief van 4 november 2009 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij de onderhavige navorderingsaanslag zou opleggen en dat die versneld zou worden ingevorderd. De navorderingsaanslag is gedagtekend 4 november 2009 en is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 192.718 (€ 132.954 + € 59.764). Bij de navorderingsaanslag is bij beschikking € 3.369 heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag en de beschikking heffingsrente bij de bestreden uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
Geschil
10. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of eiser de inkomsten vermeld in het renseignement onder 6, heeft genoten.
11. Eiser stelt dat hij de desbetreffende inkomsten niet heeft genoten en voert daartoe – kort weergegeven – aan dat de navorderingsaanslag niet is gebaseerd op feiten maar op vermoedens en dat omkering van de bewijslast daarom niet gerechtvaardigd is. Verder stelt eiser dat de verklaringen die zijn opgenomen in de door verweerder overgelegde stukken uit het strafrechtelijk onderzoek niet op waarheid berusten en dat verweerder daar bovendien selectief mee omgaat.
12. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en de rentebeschikking.
13. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser de desbetreffende inkomsten heeft genoten en verwijst daarvoor naar een rapport van [E BV], naar de in beslag genomen aantekeningen van eiser en naar de processen-verbaal uit het strafrechtelijk onderzoek. Verweerder concludeert daaruit onder meer dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat de bewijslast daarom moet worden omgekeerd en verzwaard.
14. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
15. Indien een bezwaar is gericht tegen een navorderingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, dan wordt, op grond van artikel 25, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), bij de uitspraak op het bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd, tenzij blijkt dat en in hoeverre de navorderingsaanslag onjuist is.
16. Indien uitspraak is gedaan op een bezwaar dat was gericht tegen een navorderingsaanslag met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan, dan verklaart de rechtbank, op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Awr, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
17. De rechtbank stelt voorop dat verweerder in eerste instantie de bewijslast heeft voor de vraag of de navorderingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Verweerder beroept zich echter op de in 15 en 16 aangehaalde wettelijke bepalingen (hierna: omkering van de bewijslast). Verweerder stelt dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij de bedragen die hij zou hebben ontvangen van [S], [T] en [I], alsmede het bedrag aan extra salaris van € 9.000, zoals vermeld in het in 6 weergegeven overzicht, wel als inkomsten heeft genoten, maar niet als zodanig heeft aangegeven. De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor de feiten en omstandigheden die zouden moeten leiden tot omkering van de bewijslast ook bij verweerder ligt. De juistheid van de navorderingsaanslag en de vraag of omkering van de bewijslast geldt, dienen dus te worden beoordeeld aan de hand van dezelfde feiten en omstandigheden. Dit heeft tot gevolg dat, nadat is beoordeeld of en in hoeverre verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de navorderingsaanslag juist is, omkering van de bewijslast niet meer tot een ander resultaat kan leiden. De rechtbank zal daarom beoordelen of en in hoeverre het aannemelijk is dat eiser de desbetreffende inkomsten heeft genoten en zal hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over omkering van de bewijslast onbesproken laten.
18. Aangaande de bedragen van in totaal € 34.764 die eiser zou hebben ontvangen van [I] overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft ontkend dat hij geld van [I] onder zich heeft gehad. Eiser heeft gesteld dat het geld hem ter beschikking was gesteld ter dekking van onkosten die werden gemaakt bij de opnamen van programma’s op locaties in landen als Marokko, Suriname, Turkije en India. Eiser heeft dit echter met geen enkel stuk gestaafd en, naar het oordeel van de rechtbank, ook overigens niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarom worden aangenomen dat eiser dit bedrag heeft genoten als vergoeding voor zijn werkzaamheden voor de [Stichting D], nu niet aannemelijk is dat het geld is aangewend voor uitgaven die buiten de privésfeer van eiser liggen. In zoverre is het gelijk aan verweerder.
19. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder voor wat betreft de van [I] ontvangen bedragen, een onjuist bedrag als inkomen in aanmerking heeft genomen. Uit D 100 en D-101 kan worden afgeleid dat eiser € 57.500 van [I] tegoed had en in totaal € 39.764 aan hem was verschuldigd. Worden deze bedragen met elkaar verrekend dan resteert een bedrag dat eiser van [I] tegoed had van € 17.736, welk bedrag ook is terug te vinden op D-101. Tot de aan [I] verschuldigde bedragen behoort onder meer een bedrag van € 7.500 dat betrekking heeft op de Mercedes Benz die wordt genoemd in paragraaf 3.6.3. van ZPV1. Gezien de wijze waarop eiser dit bedrag heeft verrekend met zijn vordering op [I], heeft hij deze auto op enig moment voor € 7.500 gekocht van [I]. Gelet op wat partijen daarover verder over en weer hebben aangevoerd is er, naar het oordeel van de rechtbank, geen reden om aan te nemen dat dit in werkelijkheid anders is geweest. De auto heeft in 2007 ook op naam van eiser gestaan. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser de auto voor een te lage waarde heeft verkregen omdat de auto in 2003 door de [Stichting D] is aangeschaft voor € 27.667.50, daarin in 2004 voor € 3.168 aan apparatuur is ingebouwd en de auto in 2005 is voorzien van een notenhouten dashboard van € 559. In 2007 zou de waarde daarom tussen de € 15.000 en € 18.000 hebben gelegen. Verweerder heeft daarvoor verwezen naar een bladzijde uit het [F]rapport. Daar wordt vermeld dat de door verweerder gestelde waarde is ontleend aan verkoopsites zoals Autotrader.nl, Autotrack.nl en Autotelegraaf.nl. Eiser heeft aangevoerd dat de auto een reparatieverleden had en door een deskundige was getaxeerd. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de genoemde bladzijde uit het [F]rapport blijkt dat de prijs waarvoor eiser de auto heeft verkregen ongeveer overeenkwam met de boekwaarde van de auto op dat moment. Gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd is er, naar het oordeel van de rechtbank geen reden om een hogere waarde in aanmerking te nemen dan de door eiser gestelde waarde van € 7.500 en daarom is er, gelet op al het vorenstaande, ook geen reden om voor wat betreft de van [I] ontvangen bedragen een hoger bedrag dan € 17.736 als inkomen in aanmerking te nemen.
20. Voor de bedragen die eiser van [S] zou hebben ontvangen heeft verweerder verwezen naar het op D-100 voorkomende overzicht achter de naam [S], zoals weergegeven in 8 en naar een door [S] afgelegde getuigenverklaring. Eiser heeft de verklaring van [S] weersproken en aangevoerd dat het hier gaat om bedragen die van [S] zijn teruggevorderd omdat [S] als buitenproducent van de [Stichting D] ondeugdelijk werk had afgeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, wat er zij van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en overgelegd, gelet op de betwisting door eiser van de door [S] afgelegde verklaring, niet aannemelijk gemaakt dat eiser deze bedragen heeft ontvangen als steekpenningen, in ruil voor het gunnen van opdrachten aan [S]. Er is dan ook geen reden dit bedrag aan te merken als inkomen. In zoverre is het gelijk aan eiser.
21. Aangaande de bedragen van in totaal € 19.500 die eiser zou hebben ontvangen van [T] heeft verweerder aangevoerd dat deze bedragen voorkomen op de in 7 genoemde kladbriefjes. Uit de daarbij vermelde aantekeningen en uit de verklaringen van eiser, [L], [HH] en [M], die zijn opgenomen in de stukken uit het strafrechtelijk onderzoek, blijkt, aldus verweerder, dat [T] aan eiser gunsten heeft verleend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, met hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat eiser deze bedragen heeft ontvangen. De aantekeningen op de kladbriefjes zijn dermate onduidelijk dat daaruit niet is op te maken of deze bedragen aan eiser zijn betaald en waarvoor. De verklaringen waarnaar verweerder heeft verwezen bevatten veel veronderstellingen en informatie uit de tweede hand. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat eiser dit bedrag als inkomen heeft genoten. In zoverre is het gelijk aan eiser.
22. Aangaande het extra salaris van € 9.000 dat eiser zou hebben ontvangen overweegt de rechtbank dat verweerder zich hiervoor uitsluitend heeft gebaseerd op de bedragen die staan vermeld op D-101. Eiser heeft hetgeen verweerder daarover heeft gesteld gemotiveerd weersproken en naar het oordeel van de rechtbank zijn de aantekeningen op D-101 te summier om te kunnen aannemen dat het hier om extra salaris gaat. In zoverre is het gelijk aan eiser.
23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de navorderingsaanslag te worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.690 (€ 132.954 + € 17.736).
Proceskosten
24. De rechtbank vindt geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling omdat verweerder in de met deze zaak samenhangende zaak AWB 11/2822 is veroordeeld in de proceskosten en daarbij met de onderhavige zaak rekening is gehouden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.690 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.247;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 41 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, mr. I. Obbink-Reijngoud en mr. K.M. Braun, leden, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.