Home

Rechtbank Den Haag, 22-02-2013, BZ5101, SGR 12/2402

Rechtbank Den Haag, 22-02-2013, BZ5101, SGR 12/2402

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2013
Datum publicatie
21 maart 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5101
Zaaknummer
SGR 12/2402

Inhoudsindicatie

Loonbelasting. Vergoeding inrichting werkruimte.

Eiseres heeft aan drie van haar werknemers een vergoeding verstrekt voor de inrichting van een werkruimte thuis. Eiseres heeft op de vergoedingen geen loonbelasting ingehouden. Na een boekenonderzoek heft verweerder ter zake van deze vergoedingen loonbelasting na. In geschil is of dit terecht is, waarbij het geschil zich toespitst op de vraag of het criterium dat de werkruimte een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning moet zijn, ook geldt als alleen een vergoeding voor de inrichting van de werkkamer wordt verstrekt.

De rechtbank oordeelt dat artikel 30 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zich niet anders laat lezen dan dat dit inderdaad het geval is. Omdat eiseres niet aannemelijk maakt dat de werkruimten aan dit criterium voldoen, konden de vergoedingen niet onbelast worden verstrekt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/2402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2013 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag loonbelasting voor het tijdvak 1 december 2008 tot en met 31 december 2008 opgelegd. Bij de aanslag heeft verweerder € 322 heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2012 de naheffingsaanslag en de rentebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Vóór de zitting heeft eiseres een nader stuk ingediend dat in afschrift is verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012 te Den Haag.

Namens eiseres de gemachtigde verschenen. Namens verweerder is [B] verschenen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en na de zitting heeft tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is opgericht in 1999 en houdt zich bezig met klimaatbeheersing en onderhoud van klimaatinstallaties in operatiekamers.

2. Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek uitgevoerd en daarvan op 29 november 2010 een controlerapport uitgebracht. Paragraaf 7.1.5 van het rapport, dat in kopie tot de gedingstukken behoort, luidt als volgt:

“7.1.5 Overige vergoedingen

In 2008 is aan een aantal werknemers is een vergoeding à € 1815 verstrekt voor de inrichting van een werkruimte thuis.

Het betreft de heren: [C, D en E]

Volgens de wettelijke regels mag een vergoeding voor de inrichting van een werkruimte thuis alleen maar verstrekt worden als er sprake is van een werkruimte met een eigen opgang.

De specifieke regels kunt u nakijken in het Handboek Loonheffingen hoofdstuk 17.55.

Deze constatering geeft aanleiding tot het voornemen voor het opleggen van een correctieverplichting.

Er kan gebruik gemaakt worden van de eindheffing met het tarief 72,4 % wat betekent dat per werknemer de eindheffing € 1314 is.”

3. Mede op basis van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en de rentebeschikking gegeven. De naheffingsaanslag is groot € 4.386, waarvan € 3.942 (3 x € 1.314) betrekking heeft op de uitkomsten van het boekonderzoek.

Geschil

4. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij is meer specifiek in geschil of de in paragraaf 7.1.5 van het controlerapport vermelde vergoedingen voor werkruimten belastingvrij aan de desbetreffende werknemers konden worden verstrekt.

5. Eiseres stelt dat de vergoedingen belastingvrij konden worden verstrekt omdat de criteria die gelden voor een belastingvrije vergoeding van een werkruimte thuis, niet gelden voor de inrichting van een dergelijke werkruimte.

6. Verweerder stelt dat belastingvrije vergoeding niet mogelijk is omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden artikel 11, eerste lid, onderdeel q, onder 1° en 2° van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) en van artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling).

7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot, naar de rechtbank begrijpt, vermindering van de naheffingsaanslag tot € 444 (€ 4.386 -/- € 3.942) en tot dienovereenkomstige vermindering van de heffingsrente.

8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

9. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel q, van de Wet behoort het verstrekken, het terbeschikkingstellen of vergoeden van de kosten van de inrichting van een werkkamer in de woning niet tot het loon, voorzover zij mede dient ter vervulling van de dienstbetrekking en de waarde daarvan in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan € 1.815. Verder dient de werknemer krachtens een schriftelijke regeling tenminste eenmaal per week gedurende de gebruikelijke werktijden zijn dienstbetrekking in de werkruimte te vervullen met behulp van telematica en dient de inrichting te voldoen aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden. Aan dat laatste is uitvoering gegeven in artikel 9, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling, waar is bepaald dat de inrichting moet voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de artikelen 5.4, 5.12 en 6.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en in artikel 30 van de uitvoeringsregeling

10. De aanhef van het eerste lid van artikel 30 van de Uitvoeringsregeling luidt als volgt:

“Tot de vrije vergoedingen behoren niet vergoedingen die verband houden met een werkruimte, de inrichting daaronder begrepen, in een woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, tenzij de werkruimte een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van de woning vormt”.

11. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het criterium dat de werkruimte een naar verkeersopvattingen zelfstandig gedeelte van de woning moet zijn (hierna: het zelfstandigheidcriterium), ook geldt als alleen een vergoeding voor de inrichting van de werkkamer wordt verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank laat de aanhef van het eerste lid van artikel 30 van de Uitvoeringsregeling zich niet anders lezen dan dat een belastingvrije vergoeding voor een werkkamer en voor de inrichting daarvan, niet mogelijk is, tenzij de werkkamer aan het zelfstandigheidcriterium voldoet. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de opvatting van eiseres, dat dit criterium niet zou gelden als uitsluitend een vergoeding voor de inrichting wordt verstrekt, in de tekst van deze bepaling geen steun te vinden.

12. De bewijslast, voor de vraag of aan de voorwaarden voor belastingvrije vergoedingen is voldaan, ligt bij eiseres. Feiten en omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat de desbetreffende werkruimten aan het zelfstandigheidcriterium voldoen, heeft zij echter niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat de vergoedingen niet belastingvrij konden worden verstrekt. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

13. In hetgeen daarover is vermeld in het proces-verbaal van de zitting vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.179 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 235, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.179, te betalen aan eiseres;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. van Leijenhorst, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.

griffier De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1.bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2.het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.