Home

Rechtbank Den Haag, 21-02-2013, BZ5104, SGR 12/1917

Rechtbank Den Haag, 21-02-2013, BZ5104, SGR 12/1917

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
21 februari 2013
Datum publicatie
21 maart 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ5104
Formele relaties
Zaaknummer
SGR 12/1917

Inhoudsindicatie

Aan eiser is een aanslag bouwleges opgelegd, waarin begrepen € 4.925 voor een projectbesluit. Dit besluit was nodig omdat het bouwplan door een vergissing van de gemeente niet meer in het nieuwe bestemmingsplan paste. De gemeente eist dat eiser zich akkoord verklaart met deze leges als voorwaarde om de bouwaanvraag in behandeling te nemen. Eiser maakt hiertegen bezwaar. Op 27 juni 2011 zegt verweerder in een hoorgesprek hierover aan eiser toe dat hij niet nog een bezwaarschrift hoeft in te dienen tegen de nog te versturen legesnota. Deze nota wordt op 14 juli 2011 verstuurd. In de uitspraak op bezwaar stelt verweerder dat eiser niet ontvankelijk is in zijn op 3 januari 2012 herhaalde bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep hiertegen gegrond, omdat eiser niet in verzuim was, vermindert de aanslag leges en kent aan eiser een vergoeding voor immateriele schade toe van € 1.000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/1917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2013 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Kaag en Braassem, verweerder.

Procesverloop

Bij nota van 14 juli 2011 heeft verweerder aan eiser een aanslag leges opgelegd van € 6.818. Bij schriftelijke kennisgeving van 23 december 2011, heeft verweerder dit bedrag verminderd met € 3.302,50.

Bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.

Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2012.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [A] en [B].

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader zijn standpunt te bepalen dan wel een nadere onderbouwing en stukken over te leggen.

Verweerder heeft op 24 oktober 2012 meegedeeld zijn standpunt te handhaven en heeft de betreffende stukken overgelegd. Eiser heeft hier schriftelijk op gereageerd. Met instemming van partijen heeft de rechtbank besloten een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten en bepaald dat op 21 februari 2013 schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 28 september 2010 een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend. De aanvraag heeft betrekking op het samenvoegen van twee winkelpanden en past in het door de gemeente gevoerde ruimtelijk beleid.

2. Kort daarvoor had de gemeente de betreffende locatie opgenomen in een nieuw bestemmingsplan dat een veel groter gebied omvat. Bij de overname van de voor de locatie geldende voorschriften in dit nieuwe bestemmingsplan is echter een en ander fout gegaan. Het bouwplan kon nu alleen worden vergund via een bestemmingsplanwijziging of met behulp van een projectbesluit. De gemeente heeft nog overwogen voorafgaand aan de zitting over de goedkeuring van het bestemmingsplan aan Raad van State te vragen aan de locatie de goedkeuring te onthouden, zodat hiervoor de voorheen geldende bestemming van kracht zou blijven. Om niet aan de aanvraag verbonden redenen heeft men dit uiteindelijk niet gedaan en voor een procedure met behulp van een projectbesluit gekozen.

3. Bij brief van 1 april 2011 heeft verweerder aan eiser met betrekking tot het bouwplan een reeds door de gemeente ondertekende zogenaamde anterieure overeenkomst ter ondertekening voorgelegd. Instemming met deze overeenkomst gold als voorwaarde voor het verder in behandeling nemen van de bouwaanvraag. In de overeenkomst is opgenomen dat eiser zich akkoord verklaart met het voor zijn rekening nemen van onder meer de kosten van te verrichten onderzoeken, de kosten van het projectbesluit en de eventuele planschadekosten. In de brief is vermeld dat eiser ingevolge de legesverordening (artikel 5.3.7 van de tarieventabel 2010) voor het projectbesluit € 4.925 verschuldigd is. Eiser heeft de overeenkomst met aantekening van bezwaar ondertekend teruggestuurd onder verwijzing naar zijn bijgevoegde brief van 5 april 2011 waarin hij zijn bezwaar tegen de voor het projectbesluit verschuldigde leges nog eens motiveert en klaagt over de lange tijdsduur.

4. Bij brief van 24 mei 2011 deelt verweerder aan eiser mee dat genoemde brief niet kan worden aangemerkt als bezwaarschrift, aangezien er nog geen legesnota is verzonden. Wel wordt eiser in de gelegenheid gesteld om met betrekking tot zijn brief over de leges te worden gehoord. Eiser maakt van deze gelegenheid gebruik. In het door verweerder opgemaakte verslag van de hoorzitting van 27 juni 2011 wordt het volgende vermeld:

“De [heffingsambtenaar] erkent dat de gemeente bij het desbetreffende bestemmingsplan fouten heeft gemaakt. Bij de burger ligt echter ook een verantwoordelijkheid. De vraag is nu in hoeverre de leges kan en zal worden verminderd. Ook gezien de legesvermindering bij een ander project ([a-straat 1])

(…)

De [heffingsambtenaar] geeft aan dat deze zaak nader bekeken zal worden. [Eiser] hoeft in ieder geval niet nog een bezwaarschrift in te dienen tegen de nog te versturen legesnota.”

5. Op 14 juli 2011 heeft verweerder aan eiser een legesnota gestuurd voor een bedrag van € 6.818 bestaande uit € 1.680 aan bouwleges, € 213 voor beoordeling rapport bodemonderzoek en € 4.925 aan procedurekosten.

6. Op 23 december 2011 stuurt verweerder aan eiser een creditnota in verband met vermindering van de in 5. genoemde legesnota met € 3.302,50 bestaande uit bouwleges 50% € 840 en procedurekosten 50% € 2.462,50. Verweerder vermeldt hierbij dat tegen het legesbedrag bezwaar gemaakt kan worden op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Eiser maakt bij brief 3 januari 2012 wederom bezwaar tegen de procedurekosten. Bij de bestreden uitspraak is zijn bezwaar ongegrond verklaard.

Geschil

7. In geschil is de hoogte van de verschuldigde leges en eisers verzoek om schadevergoeding tot een bedrag van € 2.832,50.

8. Eiser stelt dat hij alleen bouwleges verschuldigd is en hem ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht voor het projectbesluit en voor andere kosten, omdat het projectbesluit alleen maar nodig was door een fout van de gemeente, in twee andere gelijke situaties de gemeente deze kosten voor haar rekening heeft genomen en hij door deze fout al meer dan een jaar vertraging met het bouwplan heeft opgelopen, hetgeen hem minimaal een jaar rente (€ 2.832,50) heeft gekost.

9. Verweerder stelt uiteindelijk primair dat zijn besluit van 23 december 2011 aangemerkt moet worden als een ambtshalve vermindering waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is, dat hij eiser wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding in zijn bezwaar niet ontvankelijk had moeten verklaren en in zoverre het beroep gegrond verklaard dient te worden met instandhouding van de rechtgevolgen; en subsidiair ingeval eiser in zijn bezwaar wel ontvankelijk zou zijn, het beroep ongegrond dient te worden verklaard, omdat de aanslag juist is en eiser zich niet met succes op gelijke behandeling kan beroepen.

10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

11. Met betrekking tot de vraag of eiser in zijn bezwaar tegen de aanslag ontvankelijk is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de brief van verweerder van 1 april 2011 (zie punt 3.) heeft eiser kunnen opmaken dat het bedrag aan verschuldigde leges voor het projectbesluit al vaststond en hem door ondertekening van de anterieure overeenkomst expliciet gevraagd werd hiermee in te stemmen. In zoverre is zijn bezwaar hiertegen niet prematuur en had verweerder hem in zijn bezwaar moeten ontvangen. Verweerder heeft met betrekking tot dit bezwaar ook wel een hoorzitting gehouden en blijkens het verslag (zie het slot van punt 4.) hierin opgemerkt dat eiser in ieder geval niet nog een bezwaarschrift hoeft in te dienen tegen de op 27 juni 2011 (datum hoorzitting) nog te versturen legesnota. Zo eiser dus al met zijn op 3 januari 2012 tegen de op 14 juli 2011 verstuurde legesnota wederom gemaakte bezwaar te laat zou zijn geweest, is deze termijnoverschrijding verschoonbaar. Eiser is daarom niet alleen ontvankelijk in zijn bezwaar tegen het legesbedrag voor het projectbesluit (door verweerder ten onrechte aangeduid als procedurekosten) maar tegen het volledige bedrag van de aanslag. Gezien het andersluidende standpunt van verweerder in de uitspraak op bezwaar is het beroep alleen al om deze reden gegrond.

12. Gezien het voorgaande behoeft de vraag of eiser, zoals verweerder stelt in de uitspraak op bezwaar, in bezwaar alleen ontvankelijk was tegen de verminderingsbeschikking van 23 december 2011 of dat tegen deze beschikking geen bezwaar open stond, zoals verweerder stelt in zijn brief van 24 oktober 2012, geen behandeling meer.

13. De hiervoor genoemde vermindering brengt met zich mee dat de aanslag daarna nog € 3.515,50 bedraagt. Verweerder noemt dit bedrag ook als nog te betalen in zijn uitspraak op bezwaar. De stelling van verweerder in zijn verweerschrift (blz. 2, tweede alinea) dat hij de aanslag heeft verlaagd tot € 3.302,50 beschouwt de rechtbank daarom als een verschrijving die ook voor eiser kenbaar moet zijn geweest, zodat hij hieraan niet zodanig vertrouwen kan ontlenen dat dit het door hem volgens verweerder verschuldigde bedrag is geworden. Voorts zij opgemerkt dat naar het oordeel van de rechtbank het totaalbedrag van de aanslag (na vermindering: € 3.515,50) in beroep ter beoordeling staat en niet de afzonderlijke elementen van de aanslag waar verweerder mee heeft gerekend.

14. Partijen zijn het erover eens dat eiser voor het in behandeling van zijn aanvraag bouwvergunning tenminste een bedrag van € 1.680 verschuldigd is. Partijen verschillen van mening of eiser in verband hiermee ook de verhoging met € 4.925 op grond van artikel 5.3.7 van de tarieventabel voor het nemen van een projectbesluit verschuldigd is en de verhoging met € 213 voor de beoordeling van een rapport bodemonderzoek.

15. Eiser heeft steeds gesteld niet meer dan € 1.680 verschuldigd te zijn, omdat dit het bedrag is dat hij aan leges zou hebben moeten betalen als de voorschriften uit het oude bestemmingsplan goed zouden zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan, hetgeen de bedoeling was. Verweerder heeft dit erkend en later, zonder onderbouwing, weersproken. Op grond van de overgelegde stukken en onder meer eisers verwijzing naar de overweging van de gemeente om de Raad van State nog te vragen op dit onderdeel het nieuwe bestemmingsplan niet goed te keuren (zie punt 2.) acht de rechtbank aannemelijk dat onder het oude bestemmingsplan vergunningverlening zonder extra procedures mogelijk was en eiser de vergunning zelfs niet geweigerd kon worden. Bij deze gemotiveerde bestrijding van het meerdere van de aanslag door eiser, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat een aanslag tot een bedrag van € 3.515,50 niet te hoog is. Verweerder is hierin niet geslaagd.

16. Voor de noodzaak een bodemrapport te moeten beoordelen heeft verweerder geen enkel argument aangevoerd. Ten aanzien van de noodzaak om als gevolg van het gewijzigde bestemmingsplan voor het kunnen verlenen van de bouwvergunning een projectbesluit te moeten nemen heeft verweerder aangevoerd dat naast de aan de gemeente toe te rekenen fouten aan eiser verweten kan worden tijdens de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan deze fouten niet onder de aandacht van de gemeente te hebben gebracht. Wat hiervan zij, eiser beroept zich erop dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij niet voor de kosten van het projectbesluit zou hoeven op te draaien. Zou de gemeente immers op dit punt onthouding van de goedkeuring bij de Raad van State hebben gevraagd dan zou een projectbesluit helemaal niet nodig zijn geweest. Verweerder heeft dit niet tegengesproken. Voorts stelt eiser dat dit vertrouwen bij hem is gewekt door het feit dat de gemeente in twee andere in dezelfde periode spelende gevallen met soortgelijke problematiek de opgeroepen kosten van een projectbesluit voor haar rekening heeft genomen dan wel hierin volledig is tegemoet gekomen. Verweerder erkent dat de gemeente dit toen in een soortgelijke situatie bij [b-straat 1] heeft gedaan, doch dat dit geval niet vergelijkbaar is omdat de gemeente zich hiertoe civielrechtelijk had verplicht. Dit argument snijdt geen hout. Integendeel, het doet veeleer de vraag opkomen waarom de gemeente in het ene geval bij overeenkomst deze kosten op zich neemt en in het andere geval bij (anterieure) overeenkomst het tegenovergestelde doet. In de andere soortgelijke situatie, bij [a-straat 1], stelt verweerder bij vergissing de hier in rekening gebrachte leges voor een projectbesluit te hebben kwijtgescholden. De rechtbank neemt aan dat deze zijn verminderd tot nihil, zoals eiser heeft gesteld en verweerder niet heeft weersproken. Voorts heeft verweerder, blijkens het verslag, tijdens de hoorzitting (zie punt 4.) aan eiser gezegd dat hij gezien de bij [a-straat 1] verleende vermindering nader zou bekijken of eiser voor het projectbesluit wel leges zou moeten betalen. Toen heeft verweerder zich er dus niet op beroepen dat dit een incidentele fout zou zijn geweest. Voorts heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat de andere door verweerder genoemde gevallen waarin de kosten van een projectbesluit wel gehandhaafd zijn, niet vergelijkbaar zijn met de drie door eiser aan de orde gestelde soortgelijke situaties. Dit alles in samenhang bezien brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij het in rekening brengen van legeskosten voor het projectbesluit de grenzen van behoorlijk bestuur heeft overschreden en ook dit onderdeel van de aanslag dus niet in stand kan blijven.

17. Het door eiser ingediende verzoek om schadevergoeding in verband met de tengevolge van verweerders fouten opgetreden vertraging met de verbouwing (een jaar renteverlies ad € 2.832,50) kan in deze procedure niet aan de orde komen. Voor zover eiser stelt door de lange behandelperiode door onzekerheid schade te hebben geleden kan deze ook niet leiden tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade, omdat sinds het indienen van het bezwaarschrift, op 5 april 2011, en de dag waarop deze uitspraak wordt gedaan, nog geen twee jaren zijn verstreken. Wel ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot een aan eiser te betalen schadevergoeding van € 1.000 voor geleden immateriële schade tengevolge van de ondeugdelijke behandeling door verweerder. De rechtbank rekent het verweerder ernstig aan dat hij niet alleen in zijn uitspraak op bezwaar, maar ook in zijn verweerschrift en in zijn nadere stuk van 24 oktober 2012 doet alsof hij tijdens de hoorzitting geen toezegging zou hebben gedaan dat eiser tegen de aanslag niet opnieuw bezwaar zou hoeven in te dienen dan wel hieraan geen gevolgen heeft willen verbinden. Eiser heeft hierdoor veel leed geleden. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in genoemde omstandigheden eiser als voorwaarde voor verlening van de bouwvergunning een overeenkomst heeft voorgelegd, waarin hij diende in te stemmen met betaling van leges waarvan verweerder op dat moment al wist dat eiser vond dat dit in de onderhavige situatie niet terecht was.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag leges tot € 1.680;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 1.000;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2013.

de griffier is verhinderd te ondertekenen

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1.bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2.het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.