Home

Rechtbank Den Haag, 01-05-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:5394 CA2607, SGR 12/7818

Rechtbank Den Haag, 01-05-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:5394 CA2607, SGR 12/7818

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
1 mei 2013
Datum publicatie
10 juni 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2607
Zaaknummer
SGR 12/7818

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm)

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/7818

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2013 in de zaak tussen

[X], wonende te [Z], eiser

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 7 maart 2012 belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) op aangifte voldaan. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juli 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2012.

Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door

[B]. Namens verweerder zijn verschenen [C],

[D], [E], [F], [G], [H] en [I].

Ter zitting zijn tevens de beroepen behandeld die door de gemachtigde zijn ingediend met de zaaknummers: SGR 12/4188, SGR 12/4755, SGR 12/4982, SGR 12/5067, SGR 12/5198, SGR 12/5461, SGR 12/5518, SGR 12/5674, SGR 12/5713, SGR 12/5731, SGR 12/5823, SGR 12/5856, SGR 12/5859, SGR 12/5861, SGR 12/5893, SGR 12/5950, SGR 12/5974, SGR 12/5976, SGR 12/6062, SGR 12/6153, SGR 12/6232, SGR 12/6265, SGR 12/6266, SGR 12/6322, SGR 12/6353, SGR 12/6407, SGR 12/6637, SGR 12/6715, SGR 12/6720, SGR 12/6730, SGR 12/7099, SGR 12/7792, SGR 12/7793, SGR 12/7794, SGR 12/7795, SGR 12/7800, SGR 12/7801, SGR 12/8277 en SGR 12/9572.

Hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt geacht tevens te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak.

De rechtbank heeft op 19 december 2012 het onderzoek heropend teneinde eiser in de gelegenheid te stellen de rechtbank van nadere informatie te voorzien. Partijen hebben nadere stukken ingediend en vervolgens desgevraagd ermee ingestemd dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft op 2 maart 2012 aangifte Bpm (de aangifte) gedaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto van het merk Honda, type Civic 1.8 Sport, voor een bedrag van € 3.761.

2. Bij vraag 3 van het formulier Berekening Bpm dat bij de aangifte is gevoegd, heeft eiser aangekruist dat hij voor de berekening van de vermindering van de Bpm kiest voor de afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet), juncto artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Uitvoeringsregeling). Het volgens de aangifte verschuldigde bedrag van € 3.761 is overeenkomstig die afschrijvingstabel berekend.

3. In het bezwaarschrift deelt eiser mee dat hij de verschuldigde belasting wenst te berekenen op de voet van artikel 10, tweede lid, van de Wet.

Geschil

4. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard.

5. Eiser stelt dat hij de verschuldigde belasting heeft berekend op grond van een binnenlandse koerslijst en beroept zich op het arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012, nr. 11/00875, LJN BV7393 waaruit volgt dat de in artikel 10, tweede lid van de Wet voorgeschreven vermindering van het belastingbedrag in strijd is met artikel 110 VWEU. Hij heeft daarom teveel belasting op aangifte voldaan.

6. Verweerder stelt dat het ingevolge het bepaalde in artikel 10, zevende lid, van de Wet niet mogelijk is in bezwaar andere gegevens aan te dragen voor de berekening van de verschuldigde belasting dan bij de aangifte zijn gebruikt. Het bezwaar is daarom volgens verweerder terecht ongegrond verklaard.

7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, teruggaaf van belasting en een adequate rentevergoeding over die teruggaaf en veroordeling van verweerder in de werkelijke kosten van bezwaar en beroep.

8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

9. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

10. Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet wordt voor gebruikte personenauto’s het belastingbedrag als bedoeld in artikel 9 van de Wet berekend met inachtneming van een vermindering.

11. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet is de vermindering bedoeld in het eerste lid, de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de inkoopwaarde in Nederland op het tijdstip waarop de personenauto voor het eerst in gebruik is genomen.

12. Op grond van artikel 10, zesde lid, van de Wet kan de vermindering in afwijking van het tweede lid, worden vastgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vast te stellen tabel, indien daarop in het aangiftebiljet een beroep wordt gedaan. Deze tabel is neergelegd in artikel 8, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling.

13. Artikel 10, zevende lid, van de Wet bepaalt dat bij de aangifte opgaaf moet worden gedaan van de gegevens die daarbij zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid.

Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.

14. Uit hetgeen is overwogen bij 2 volgt dat eiser bij de aangifte expliciet heeft gekozen voor berekening van de belasting aan de hand van de forfaitaire berekeningstabel bedoeld in artikel 10, zesde lid van de Wet. De stelling van eiser dat hij de verschuldigde belasting heeft berekend op de voet van artikel 10, tweede lid, van de Wet, vindt dan ook geen steun in de feiten.

15. Gesteld noch gebleken is dat eiser reeds bij de aangifte, al dan niet op aanwijzing van verweerder, een koerslijst heeft overgelegd zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 10, zevende lid, van de Wet in de weg staat aan wijziging van de bij de aangifte toegepaste vermindering. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. T. van Rij en

mr. K.M. Braun, leden, in aanwezigheid van J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1.bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2.het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.