Rechtbank Den Haag, 15-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11466, AWB-12_10888
Rechtbank Den Haag, 15-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:11466, AWB-12_10888
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 15 juli 2014
- Datum publicatie
- 10 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:11466
- Zaaknummer
- AWB-12_10888
Inhoudsindicatie
Inkomsten uit het beheer van, de handel in en de exploitatie van onroerende zaken. Ambtshalve aanslag IB/PVV 2008 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 800.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.204. Niet aannemelijk dat eiseres niet alle stukken van het geding heeft ontvangen. Rechtbank wijst het getuigenaanbod af. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Geen redelijke schatting. Rechtbank stelt het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 702.945. Met toepassing van interne compensatie stelt de rechtbank het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 376.000, waarvan de helft aan eiseres wordt toegerekend.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 12/10888
(gemachtigde: [A], tevens echtgenoot van eiseres)
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 800.000 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 3.204. Tevens is bij het opleggen van de aanslag bij afzonderlijke beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013.
Eiseres en haar echtgenoot (hierna: de echtgenoot), die tevens als haar gemachtigde optreedt, zijn verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B],
[C] en [D].
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van de echtgenoot inzake de aan hem opgelegde aanslagen IB 2008 en Zorgverzekeringswet 2008 (Zvw; zaaknummer 12/10891).
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen te reageren op de stukken van verweerder. Eiseres heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Eiseres is vervolgens uitgenodigd voor een nader onderzoek ter zitting op 15 april 2014. Deze zitting is op 15 april 2014 verdaagd wegens een plotselinge ziekenhuisopname van de echtgenoot.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014.
Namens eiseres is verschenen de echtgenoot. Namens verweerder zijn verschenen [B], [C] en [D].
Op deze zitting zijn tevens behandeld het beroep van eiseres inzake de aanslag IB 2009 (zaaknummer 13/10536) en de beroepen van de echtgenoot tegen de aan hem opgelegde aanslagen IB en Zvw voor het jaar 2008 en de aanslag IB voor het jaar 2009 (zaaknummers 12/10891 en 13/10534).
Overwegingen
Feiten
Eiseres en de echtgenoot zijn betrokken bij het beheer van, de handel in en de exploitatie van onroerende zaken.
Eiseres is op of omstreeks 28 februari 2009 uitgenodigd tot het doen van aangifte IB en Zvw voor het belastingjaar 2008. Met dagtekening 25 oktober 2010 is aan haar een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd en met dagtekening 1 december 2010 is een aanmaning verzonden. Eiseres heeft, ook na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte ingediend.
Met dagtekening 30 november 2011 is aan eiseres ambtshalve bovengenoemde aanslag opgelegd. Bij brief van 9 januari 2012 heeft eiseres tegen de aanslag en de beschikking heffingsrente bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard is.
Op 10 januari 2012 zijn eiseres en de echtgenoot aangehouden op verdenking van onder andere witwassen, valsheid in geschrifte, gebruik van valse geschriften en oplichting, tezamen en in vereniging met anderen. Die “anderen” betreffen de echtgenoot alsmede een of meer kinderen van eiseres.
Voorts zijn op 10 januari 2012 huiszoekingen gehouden in diverse panden. Hierbij is een grote hoeveelheid administratieve bescheiden in beslag genomen, waarvan de echtgenoot stelt dat het zijn administratie is.
Naar aanleiding van het politieonderzoek is het vermoeden ontstaan dat eiseres en de echtgenoot voor hun activiteiten gebruik hebben gemaakt van stromannen. Tijdens de huiszoeking zijn 47 volmachten aangetroffen. Deze volmachten zijn onder andere gebruikt voor de aan- en verkoop van panden. Ook zijn diverse bankbescheiden aangetroffen die niet op naam staan van eiseres of haar familie, maar waaruit blijkt dat eiseres en/of haar familieleden gemachtigd zijn. Voorts zijn diverse koopovereenkomsten aangetroffen alsmede huurovereenkomsten op naam van derden, sleutels met bijbehorende adreslabels en kwitantieboekjes met betrekking tot ontvangen huren.
Tot de gedingstukken behoort een memo van 15 april 2013, opgesteld door ambtenaren van de Belastingdienst. Dit memo is geschreven om het minimuminkomen van eiseres, de echtgenoot en hun drie kinderen, in het memo aangeduid als [de echtgenoot] c.s., in 2008 vast te stellen. Om de inkomenspositie te bepalen is gebruik gemaakt van onder meer de volgende bij de huiszoekingen aangetroffen bescheiden:
- kwitantieboekjes;
- huurovereenkomsten;
- koopovereenkomsten;
- uitgeschreven nota’s;
- sleutels met bijbehorende labels waarop adressen staan;
- brieven.
De gegevens uit de systemen van de Belastingdienst zijn gebruikt om de aangetroffen informatie aan te vullen.
Aan de hand van voormelde stukken en informatie hebben controleurs van de Belastingdienst het minimuminkomen uit werk en woning en het minimuminkomen uit sparen en beleggen van [de echtgenoot] c.s. voor 2008 als volgt berekend:
Inkomen uit verhuur : € 366.785
Inkomen uit verkoop : € 270.380
Inkomen uit bemiddeling : € 259.200
Inkomen uit werk en woning : € 896.365
Inkomen uit sparen en beleggen : € 376.000
Geschil 9. In geschil is of de aanslag en de beschikking heffingsrente terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanslag en de beschikking heffingsrente te hoog zijn vastgesteld. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente.
Verweerder neemt primair het standpunt in dat zowel het box 1-inkomen als het box 3-inkomen te laag zijn vastgesteld. Subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat het box 1-inkomen tot een juist bedrag is vastgesteld en dat het box 3-inkomen te laag is vastgesteld. Meer subsidiair neemt verweerder het standpunt in dat de aanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Hierbij doet verweerder een beroep op interne compensatie tussen het box 1-inkomen en het box 3-inkomen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Stukken van het geding
Op 14 februari 2013 heeft verweerder een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken met betrekking tot de aanslag IB 2008 ingediend. Deze stukken zijn op 15 februari 2013 in afschrift aan eiseres toegezonden. De echtgenoot heeft ter zitting erkend dat deze stukken zijn ontvangen. Vervolgens heeft verweerder op 2 mei 2013 het verweerschrift inzake de aanslag IB 2008 ingediend, alsmede een ordner met bijlagen. Deze stukken zijn volgens het postregistratiesysteem van de rechtbank op 3 mei 2013 in afschrift aan eiseres toegezonden. In het verweerschrift wordt tevens verwezen naar de bijlagen bij het verweerschrift van de echtgenoot, welke bijlagen (in totaal vijf ordners) volgens het postregistratiesysteem eveneens op 3 mei 2013 in afschrift aan de echtgenoot zijn toegezonden. Met betrekking tot het beroep inzake de aanslag IB 2009 heeft verweerder op 18 april 2014 het verweerschrift en een aantal bijlagen ingediend. Deze zijn op 22 april 2014 in afschrift aan eiseres toegezonden. Op 1 mei 2014 heeft verweerder voor het beroep inzake de aanslag IB 2009 eveneens een ordner met bijlagen ingediend. Deze bijlagen zijn op 2 mei 2014 in afschrift aan eiseres toegezonden. Voorts wordt ook voor dit beroep in het verweerschrift inzake de aanslag IB 2009 verwezen naar de bijlagen bij het verweerschrift van de echtgenoot, welke bijlagen (wederom vijf ordners met nagenoeg dezelfde bijlagen als voor 2008) op 2 mei 2014 in afschrift aan de echtgenoot zijn toegezonden.
De echtgenoot heeft eerst op de zitting van 3 juni 2014 gesteld dat hij en eiseres minder stukken hebben ontvangen dan de grote stapel stukken die de voorzitter en de leden van de rechtbank voor zich hebben liggen. Zij zouden slechts twee kleine pakketten met stukken (één ten name van eiseres en één ten name van de echtgenoot, beide verzonden door de rechtbank op 15 februari 2013) hebben ontvangen. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat eiseres en de echtgenoot tot twee maal toe de (in totaal) zes ordners met bijlagen niet zouden hebben ontvangen, terwijl overige stukken, waaronder de uitnodigingen voor de zittingen, wel op de door hen opgegeven adressen Haanplein en Kepplerstraat zijn bezorgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat zij niet aannemelijk acht dat eiseres in het ontbreken van een verweerschrift over het jaar 2008 en/of nadere stukken van het geding geen aanleiding zou hebben gezien om voorafgaand aan de zitting van 8 oktober 2013 bij de rechtbank te informeren of deze waren ingediend. Ook op de zitting van 8 oktober 2013 heeft eiseres noch de echtgenoot iets gezegd over de stukken, terwijl zij toen heeft kunnen zien dat de rechtbank over een omvangrijke hoeveelheid stukken beschikte in vergelijking met het bescheiden stapeltje dat zij thans stelt te hebben ontvangen. De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat eiseres nadien in het ontbreken van een verweerschrift over het jaar 2009 en stukken van het geding wederom geen aanleiding zou hebben gezien om bij de rechtbank daarnaar te informeren. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat eiseres niet alle stukken van het geding heeft ontvangen.
Getuigenaanbod
In de uitnodigingen voor de zittingen van 8 oktober 2013, 15 april 2014 en 3 juni 2014 wordt vermeld dat eiseres getuigen mee mag nemen naar de zitting of op mag roepen om op de zitting te verschijnen. Eiseres heeft eerst bij faxbericht van 27 mei 2014 verzocht om eenendertig getuigen te horen. Als reden voor het late moment waarop eiseres dit getuigenaanbod heeft gedaan, heeft de echtgenoot ter zitting van 3 juni 2014 aangevoerd dat eiseres en hij zich niet eerder hadden gerealiseerd dat zij het bewijs door middel van getuigen zouden moeten leveren, nu zij, naar de echtgenoot stelt, nog niet de gehele administratie van de Officier van Justitie hebben teruggekregen.
De rechtbank wijst het verzoek om de eenendertig getuigen te horen af. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2014, welk proces-verbaal in kopie tot de gedingstukken behoort, is de administratie reeds op 14 november 2012 aan de echtgenoot teruggegeven. In de brief van de Officier van Justitie van 24 januari 2013 wordt nog eens bevestigd dat de politie geen administratie meer in bezit heeft. De rechtbank ziet in de opgegeven reden dan ook geen aanleiding om de getuigen te horen. Mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen is er ook anderszins geen aanleiding de zaak te schorsen om eiseres de gelegenheid te bieden de getuigen op te roepen voor een nadere zitting. Eiseres is immers tot drie maal toe gewezen op de mogelijkheid getuigen mee te brengen en daarmee in de gelegenheid gesteld uitvoering te geven aan een bewijsaanbod. Dat eiseres van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt komt voor haar rekening, nu de zitting overigens geen nieuw licht op de zaak heeft geworpen.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
Vaststaat dat eiseres, ook na daartoe te zijn aangemaand, geen aangifte heeft gedaan voor de IB voor het jaar 2008. Aldus heeft eiseres niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
Nu eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan, brengt het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr, mee dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Het ligt dan op de weg van eiseres om overtuigend aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven. De rechtbank acht eiseres daarin niet geslaagd. In het beroepschrift heeft eiseres slechts gesteld dat de aanslag te hoog is vastgesteld. Ter zitting van 3 juni 2014 heeft de echtgenoot voorts gesteld dat er in 2008 vier, hooguit vijf transacties met onroerend goed hebben plaatsgevonden. Voor deze stelling is evenwel geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat een en ander daartoe beperkt is gebleven.
Redelijke schatting
De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de aanslag berust op een redelijke schatting. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Dat eiseres en de echtgenoot transacties hebben verricht, zoals aan- en verkoop van en bemiddeling in onroerend goed, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden uit de bij de huiszoekingen in beslag genomen bescheiden waaronder de aan eiseres en de echtgenoot verleende volmachten, de aangetroffen huurovereenkomsten, koopovereenkomsten, kwitantieboekjes en uitgeschreven nota’s. Vaststaat dat uit die activiteiten inkomsten voortvloeien. Gesteld noch gebleken is dat eiseres de transacties voor een ander heeft verricht. Daarbij komt dat de echtgenoot ter zitting heeft verklaard dat er een (aanzienlijk) familiekapitaal is waarover hij het beheer voert. Nu eiseres - in het licht van wat verweerder heeft aangevoerd en ingebracht - heeft nagelaten inzicht te verschaffen in de aard en omvang van haar betrokkenheid bij de handel in en de exploitatie van de onroerende zaken en de daaruit voortvloeiende inkomsten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de inkomsten aan eiseres toegerekend.
De aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 800.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.204. In het memo van 15 april 2013 is het inkomen uit werk en woning van [de echtgenoot] c.s. berekend op € 896.365 en is het inkomen uit sparen en beleggen berekend op € 376.000.
Nu de berekening in het memo van 15 april 2013 is gebaseerd op bij de huiszoekingen in beslag genomen administratieve bescheiden zoals kwitantieboekjes, huurovereenkomsten, koopovereenkomsten en uitgeschreven nota’s zal de rechtbank voor de redelijke schatting aansluiten bij de berekening in het memo. Dit lijdt evenwel uitzondering voor zover het de berekende inkomsten uit bemiddeling bij verkoop en verhuur betreft.
In het memo wordt over de inkomsten uit bemiddeling bij verkoop en verhuur het volgende vermeld:
“Uit de bescheiden blijkt dat [de echtgenoot] c.s. zich op grote schaal bezig houdt met bemiddeling in (ver)huur dan wel aan/verkoop. Aangezien geen administratie is gevoerd, is het voor ons zeer lastig te bepalen wat de inkomsten uit bemiddeling zijn. Voor de bemiddeling in de aan/verkoop van panden bijvoorbeeld, hebben we voor de periode januari 2006 tot en met december 2011 slechts 13 zogenoemde courtagenota’s aangetroffen. Dit staat echter niet in verhouding tot de grote hoeveelheid aantekeningen die wij hebben aangetroffen in de inbeslaggenomen bescheiden welke betrekking hebben op bemiddeling. Pas de laatste jaren vanaf medio 2010 is men begonnen met het opmaken van bemiddelingsovereenkomsten. Het is echter niet na te gaan of dit voor alle bemiddelingsactiviteiten is gebeurd. Als voorbeeld voeg ik een bemiddelingsopdracht bij (bijlage 14).
Naast de bemiddeling in de aan/verkoop, heeft tevens bemiddeling in (ver)huur plaatsgevonden. Huurders verklaarden dat zij bij het sluiten van een huurovereenkomst 2 maanden huur extra betaalden. 1 maand als zijnde borg en 1 maand als bemiddelingskosten. Tussen de administratieve bescheiden zijn 143 huurcontracten aangetroffen die in 2008 zijn gesloten. 1 maand huur van deze 143 contracten samen bedraagt € 54.980. Dit bedrag kan echter ook hoger zijn. Zoals ook bij inkomsten uit verhuur opgemerkt, zijn we huurovereenkomsten tegengekomen welke niet in het overzicht van de politie zijn opgenomen. Verder is geen enkele garantie dat alle huurovereenkomsten bewaard zijn gebleven en dat er geen huurovereenkomsten zijn weggegooid. Ook valt niet uit te sluiten dat verhuurd is zonder dat een schriftelijke huurovereenkomst is opgemaakt.
Om het inkomen te bepalen met betrekking tot de bemiddelingsactiviteiten hebben we een gemiddelde berekend van de aangetroffen courtagenota’s. Het gemiddelde bedrag is € 2.160. Uitgaande van een gesteld aantal succesvolle bemiddelingen in (ver)huur dan wel verkoop van 10
per maand, komt het inkomen op een bedrag van € 259.200 (10*12*€ 2.160). Mocht ons uitgangspunt van 10 verkopen per maand te hoog blijken, dan nog is het inkomen een reële schatting omdat de huurcourtage immers al een bedrag van minimaal € 54.980 vertegenwoordigd.”
Naar het oordeel van de rechtbank berust het bedrag van € 259.200 niet op een redelijke schatting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voor de berekening van de totale inkomsten uit bemiddeling is uitgegaan van het gemiddelde bedrag op de aangetroffen courtagenota’s van € 2.160, terwijl de bemiddelingskosten bij verhuur slechts één maand huur bedragen. Bovendien zijn voor de gehele periode januari 2006 tot en met december 2011 slechts dertien courtagenota’s aangetroffen. Niet duidelijk is of één of meerdere van deze nota’s betrekking heeft/hebben op 2008. Voor de inkomsten uit bemiddeling bij aan- en verkoop zal de rechtbank daarom aansluiten bij de verklaring van de echtgenoot ter zitting dat er in 2008 vier, hooguit vijf transacties met onroerend goed hebben plaatsgevonden. Uitgaande van een gemiddelde courtage van € 2.160 bedraagt de correctie dan 5 x € 2.160 = € 10.800. Voor de inkomsten uit bemiddeling bij (ver)huur zal de rechtbank aansluiten bij het bedrag dat is gebaseerd op de aangetroffen huurcontracten die in 2008 zijn afgesloten. De rechtbank stelt de inkomsten uit bemiddeling bij (ver)huur vast op € 54.980. Het totaalbedrag van de inkomsten uit bemiddeling bedraagt derhalve € 65.780 (€ 54.980 + € 10.800).
Uit het hiervoor overwogene volgt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslag te hoog is vastgesteld en dient te worden verminderd tot € 702.945. De rechtbank acht het daarbij redelijk dat verweerder de correctie inkomen uit werk en woning ter behoud van rechten de facto zowel bij eiseres als bij haar echtgenoot voor het geheel in aanmerking heeft genomen, nu eiseres noch haar echtgenoot enig inzicht heeft verschaft in de omvang of verdeling van de genoten inkomsten, terwijl aannemelijk is geworden dat zij beiden bij het beheer van, de handel in en de exploitatie van onroerende zaken in verregaande mate betrokken zijn geweest. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is te laag vastgesteld. De rechtbank stelt dit inkomen conform het memo van 15 april 2013 vast op € 376.000 (4% van 9,4 miljoen). Dit bedrag zal op grond van het bepaalde in artikel 2.17, derde lid, Wet IB 2001 voor de helft aan eiseres worden toegerekend. In zoverre slaagt verweerders beroep op interne compensatie.
Heffingsrente
Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres niet afzonderlijk onderbouwd. Nu de aanslag wordt verminderd, dient de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te worden verminderd.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 21 tot en met 26 heeft overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 702.945 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 188.000 en gelast verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
-
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, voorzitter, en mr. T.A. de Hek en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.