Rechtbank Den Haag, 23-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:888, 13/7887
Rechtbank Den Haag, 23-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:888, 13/7887
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 januari 2014
- Datum publicatie
- 10 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:1534
- Zaaknummer
- 13/7887
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 22, Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 30, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 8:69, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 7:11
Inhoudsindicatie
Beroep kan er niet toe leiden dat de waarde van een woning hoger wordt vastgesteld dan de bij beschikking vastgestelde waarde. De Wet WOZ ziet op waardebepaling ten behoeve van belastingheffing. Fiscaal gezien bestaat geen belang bij een hogere vastgestelde waarde. Dat de WOZ-waarde ook betekenis heeft buiten het fiscale domein (bijvoorbeeld bij het verkrijgen van een hypotheek of bij de verkoop van een woning) doet daar niets aan af.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/7887
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2014 in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z], eiseres(gemachtigde: [A]),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 30 augustus 2013 op het bezwaar van eiseres tegen na te noemen beschikking en aanslag.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2014.
Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Overwegingen
Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2013 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [Z] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2012 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 799.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2013 (de aanslag).
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Primair is in geschil of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Subsidiair is in geschil is of verweerder de waarde van de woning op de waardepeildatum juist heeft vastgesteld.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij -zakelijk weergegeven- aan dat de vastgestelde WOZ-waarde ook van belang kan zijn voor niet fiscale doeleinden als het verkrijgen van een hypotheek of het verkopen van de woning. Voor deze doeleinden is geen sprake van benadeling indien een hogere WOZ-waarde wordt vastgesteld. Eiseres bepleit een WOZ-waarde van € 845.000. Daartoe voert eiseres -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Verweerder is niet in de woning geweest en kan dan ook geen oordeel uitspreken over de kwaliteit en onderhoud van de woning. Verweerder heeft daarnaast geen sluitende berekening overgelegd die de vastgestelde WOZ-waarde onderbouwt. Ook heeft verweerder in zijn berekening niet meegewogen dat de woning een hoekwoning betreft terwijl sommige van de gehanteerde vergelijkingsobjecten tussenwoningen zijn en is de prijs per vierkante meter perceel niet onderbouwd. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de wateroverlast waar één van de vergelijkingsobjecten mee te kampen heeft en grenst de woning in tegenstelling tot de door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten aan een bos. De woning had wat betreft ligging dan ook een hogere waardering moeten hebben dan de vergelijkingsobjecten. Daarnaast maakt hetgeen verweerder aanmerkt als serre in feite onderdeel uit van de keuken en is er geen reden om deze ruimte per kubieke meter lager te waarderen dan de rest van de woning. Aangaande de door verweerder gevolgde procedure stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder op verzoek alle informatie uit de taxatieopbouw aan haar ter beschikking had moeten stellen zonder dat zij eerst een beroepsprocedure had behoeven starten.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe voert verweerder aan dat de door eiseres bepleitte verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde per waardepeildatum in strijd is met het in het bestuursrecht geldende verbod op reformatio in peius. Eiseres heeft geen fiscaal belang bij haar bezwaar. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Gravenhage van 9 februari 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BP0105). Voorts stelt verweerder dat de door haar vastgestelde WOZ-waarde per waardepeildatum niet te hoog maar ook niet te laag is vastgesteld. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
De rechtbank onderkent dat uit verhoging van de WOZ-waarde ook voordelen kunnen voortvloeien nu deze waarde steeds breder gebruikt wordt. Dergelijke voordelen vallen echter buiten de reikwijdte van de Wet WOZ. De Wet WOZ ziet op waardebepaling van onroerende zaken ten behoeve van belastingheffing. Verhoging van de WOZ-beschikking zou onder meer leiden tot een hogere aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2013. Daarmee zou eiseres, fiscaal gezien, in een slechtere financiële positie komen te verkeren dan dat zonder het instellen van bezwaar en beroep het geval zou zijn geweest. In de uitspraak van Gerechtshof ’s-Gravenhage van 9 februari 2011 (ECLI:NL:GHSGR:2011:BP0105) heeft het Hof het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht mag het instellen van beroep er niet toe leiden dat degene die het beroep instelt in een slechtere financiële positie komt dan zonder het instellen van beroep het geval zou zijn geweest. Het beroep van belanghebbende kan er dan ook niet toe leiden dat de waarde van de woning hoger wordt vastgesteld dan de door de Inspecteur bij beschikking vastgestelde waarde. Ook in hoger beroep is het hoger vaststellen dan de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning niet mogelijk.”
Onder verwijzing naar bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een verhoging van de waarde in aan eiseres opgelegde beschikking in strijd zou zijn met het verbod op reformatio in peius, zoals neergelegd in artikel 7:11 en 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de vraag of verweerder de WOZ-waarde juist heeft vastgesteld, komt de rechtbank derhalve niet toe. Daarnaast komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het standpunt van eiseres dat verweerder op verzoek alle informatie uit de taxatieopbouw aan haar ter beschikking had moeten stellen zonder dat zij eerst een beroepsprocedure had hoeven starten.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2014.