Home

Rechtbank Den Haag, 23-12-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16668, AWB - 14 _ 4148

Rechtbank Den Haag, 23-12-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16668, AWB - 14 _ 4148

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
23 december 2014
Datum publicatie
2 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:16668
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4148
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 15ag

Inhoudsindicatie

Eiseres beschikt sinds ultimo 2005 over voorvoegingsverliezen. De met haar gelieerde vennootschap X BV heeft in 2005 een bedrijfsmiddel verkocht en voor de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. Vervolgens heeft eiseres in 2006 alle aandelen van X BV verworven en heeft zij met X BV een fiscale eenheid gevormd. In 2008 heeft eiseres een bedrijfsmiddel gekocht en op de kostprijs de door X BV gevormde HIR afgeboekt. In datzelfde jaar is X BV ontbonden en is eiseres weer zelfstandig belastingplichtig geworden.

In de aangiften vennootschapsbelasting van 2009 en 2010 heeft eiseres haar gehele belastbare winsten verrekend met de voorvoegingsverliezen. Bij het opleggen van de aanslagen heeft verweerder de belastbare bedragen van 2009 en van 2010 vastgesteld op € 68.326. Dit is het gedeelte van de belastbare winsten van eiseres dat volgens verweerder op grond van artikel 15ae, tweede lid, dan wel artikel 15ag van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), niet kan worden verrekend met de voorvoegingsverliezen, omdat deze winsten op grond artikel 15ah, tweede lid, onderdeel a, van de Wet in samenhang met het vierde lid van deze bepaling, toegerekend moet worden aan X BV.

De rechtbank oordeelt dat artikel 15ae, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op grond van de tekst van die bepaling niet van toepassing is, omdat in 2009 en 2010 ten aanzien van eiseres van een fiscale eenheid geen sprake is. Voorts leidt de rechtbank uit de parlementaire behandeling bij de totstandkoming van artikel 15ae in samenhang met de voordien geldende tekst van de veertiende standaardvoorwaarde af dat de wetgever bewust moet hebben afgezien van het opnemen in de Wet van een bepaling waarin de verrekening van voorvoegingsverliezen van de moeder met latere winsten wordt beperkt in een situatie als hier aan de orde, te weten ontbinding en vereffening van de enige dochtermaatschappij. Daarom faalt ook het beroep van verweerder op de strekking en systematiek van de regeling.

Ook is artikel 15ag, eerste lid, van de Wet niet van toepassing omdat van een ontvoeging van eiseres geen sprake is nu de fiscale eenheid door ontbinding en vereffening van X BV is beëindigd. Eiseres kan haar winsten van 2009 en 2010 dus volledig verrekenen met haar voorvoegingsverliezen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 14/4148 en SGR 14/4151

(gemachtigde: mr. Th.M. van der Wolf),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2009 en 2010 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd, elk berekend naar een belastbaar bedrag van € 68.326 en daarbij belastingrente in rekening gebracht (de aanslagen).

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014 te Den Haag.

Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A], [B] en [C].

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een houdstermaatschappij van bedrijven die voornamelijk actief zijn op het gebied van scheepsexpeditie, op- en overslag, chartering en agentuur.

2. In de periode 1 januari 1994 tot 1 augustus 2006 is eiseres als moedermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid met een aantal dochtermaatschappijen (FE-1). Ultimo 2005 beschikte FE-1 over verliezen (de voorvoegingsverliezen). Per 1 augustus 2006 is eiseres zelfstandig belastingplichtig.

3. Op 12 september 2005 heeft de met eiseres gelieerde vennootschap [Y] B.V. ([Y B.V.]) een loods met een kantoorgedeelte verkocht en heeft [Y B.V.] voor de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd.

4. Op 10 augustus 2006 heeft eiseres alle aandelen van [Y B.V.] verworven. Op 1 september 2006 is [Y B.V.] als enige dochtermaatschappij gevoegd in een fiscale eenheid met eiseres als moedermaatschappij (FE-2).

5. Op 6 maart 2008 heeft eiseres een kantoorpand gekocht. Op de kostprijs van dit pand heeft eiseres de door [Y B.V.] gevormde HIR afgeboekt.

6. Op 14 oktober 2008 is besloten [Y B.V.] te ontbinden en op 23 december 2008 is zulks geschied. Op dat moment is een einde gekomen aan FE-2 en is eiseres weer zelfstandig belastingplichtig geworden.

7. Eiseres heeft in de aangiften vennootschapsbelasting haar gehele belastbare winsten van 2009 en 2010 verrekend met de voorvoegingsverliezen en dus voor beide jaren belastbare bedragen van nihil aangegeven.

8. Bij het opleggen van de aanslagen heeft verweerder de belastbare bedragen van 2009 en van 2010 vastgesteld op € 68.326. Dit is het gedeelte van de belastbare winsten van eiseres dat volgens verweerder op grond van artikel 15ae, tweede lid, dan wel artikel 15ag van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (de Wet), niet kan worden verrekend met de voorvoegingsverliezen, omdat deze winsten op grond artikel 15ah, tweede lid, onderdeel a, van de Wet in samenhang met het vierde lid van deze bepaling, toegerekend moet worden aan [Y B.V.].

Geschil

9. In geschil is of eiseres haar gehele belastbare winsten van 2009 en 2010 kan verrekenen met de voorvoegingsverliezen.

10. Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 15ae van de Wet niet van toepassing is, omdat die bepaling het bestaan van een fiscale eenheid veronderstelt en zij in 2009 en 2010 geen deel uitmaakt van een fiscale eenheid. Artikel 15ag van de Wet is volgens eiseres evenmin van toepassing, omdat geen sprake is van een ontvoeging van de moedermaatschappij. De gehele belastbare winsten van 2009 en 2010 kunnen volgens eiseres dus met de voorvoegingsverliezen verrekend worden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen tot nihil.

11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorvoegingsverliezen van eiseres primair op grond van artikel 15ae, tweede lid, en subsidiair op grond van artikel 15ag van de Wet, niet kunnen worden verrekend met het aan [Y B.V.] toe te rekenen deel van de belastbare winsten van eiseres. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

12. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

13. Artikel 15ae van de Wet luidt, voor zover van belang, als volgt:

1. Voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, vindt:

a. de verrekening van door een maatschappij voor haar voegingstijdstip geleden verliezen (voorvoegingsverliezen) met de belastbare winst van de fiscale eenheid plaats voorzover deze winst aan die maatschappij is toe te rekenen;

(…)

2. Het eerste lid, onderdeel a, vindt geen toepassing voorzover de winst van de fiscale eenheid betrekking heeft op vermogensbestanddelen die door een maatschappij zijn verkregen van een andere maatschappij die ten tijde van die verkrijging van de fiscale eenheid deel uitmaakte en die winst op de voet van artikel 15ah, tweede lid, aan die andere maatschappij zou zijn toegerekend indien de fiscale eenheid niet ten aanzien van die andere maatschappij zou zijn beëindigd, behoudens indien met betrekking tot die vermogensbestanddelen artikel 15ai, eerste of tweede lid, toepassing heeft gevonden.

14. Tijdens de parlementaire behandeling van artikel 15ah van de Wet (bij NvW, Kamerstukken II 2000/01, 26 854, nr. 7, vernummerd tot 15ae) is onder meer het volgende opgemerkt:

“Het tweede lid komt overeen met de huidige standaardvoorwaarde 14. De bepaling strekt ertoe te voorkomen dat voorfusieverliezen verrekend zouden kunnen worden met gerealiseerde stille reserves ter zake van vermogensbestanddelen die zijn verkregen van maatschappijen die geen deel meer uitmaken van de fiscale eenheid. Indien binnen de fiscale eenheid een vermogensbestanddeel wordt

overgedragen waarin een stille reserve schuilgaat, wordt de realisatie van die stille reserve, hetzij geleidelijk door middel van de (lagere) afschrijving, hetzij bij externe verkoop, op basis van het voorgestelde artikel 15ah toegerekend aan de maatschappij (overdrager) bij wie de stille reserve is gerijpt. De stille reserve die bij de overdrager gerijpt is, kan dus niet door de maatschappij waaraan het vermogensbestanddeel binnen de fiscale eenheid is overgedragen (overnemer) worden benut voor de verrekening van voorvoegingsverliezen. Indien de overdrager echter wordt ontvoegd, zou deze toerekening in beginsel geen toepassing meer kunnen vinden. De bepaling in het tweede lid schrijft daarom voor dat ook indien de overdrager geen deel meer uitmaakt van de fiscale eenheid, ten behoeve van de voorfusieverliesverrekening een winsttoerekening moet plaatsvinden ter zake van de stille reserves die van de overdrager afkomstig zijn, als maakte de overdrager nog steeds deel uit van de fiscale eenheid. (…)”

(MvT, Kamerstukken II 1999/2000, 26 854, nr. 3, p. 42-43)

15. Artikel 15ae, eerste lid, onderdeel a, van de Wet spreekt van “(…) de belastbare winst van een fiscale eenheid (…)”. In dit geval is in 2009 en 2010 ten aanzien van eiseres van een fiscale eenheid geen sprake. Daarom is die bepaling in die jaren ten aanzien van eiseres niet van toepassing. Het tweede lid van artikel 15ae van de Wet vangt aan met de woorden “Het eerste lid, onderdeel a, vindt geen toepassing (…)”. Het bepaalde in dat tweede lid vooronderstelt dus, dat aan de voorwaarden voor toepassing van het eerste lid, onderdeel a, van de Wet wordt voldaan. Dat is in deze zaak niet het geval, zodat - anders dan verweerder betoogt - niet wordt toegekomen aan toepassing van het bepaalde in dat tweede lid. Bovendien gaat het ook in dat tweede lid om ‘winst van een fiscale eenheid’, terwijl in de jaren 2009 en 2010 ten aanzien van eiseres nu juist geen sprake was van een fiscale eenheid.

Weliswaar is in de toelichting op artikel 15ae, tweede lid, van de Wet vermeld dat die bepaling overeenkomt met de voorheen geldende zogenoemde veertiende standaardvoorwaarde, maar dat geldt niet voor de gehele inhoud van die standaardvoorwaarde. Zo was in deze standaardvoorwaarde onder meer geregeld dat de verrekening van voorvoegingsverliezen van de moeder met latere winsten van de moeder werd beperkt in een geval als het onderhavige waarin de enige dochtermaatschappij van de moeder die een vermogensbestanddeel had overgedragen, was ontbonden en vereffend. Die regeling is in artikel 15ae van de Wet evenwel niet overgenomen. Bovendien is in artikel 15aa, eerste lid, onderdeel c, van de Wet een definitie opgenomen van het begrip ontvoegingstijdstip, geldend voor de toepassing van de artikelen 15ab en volgende van de Wet, waarin dat begrip ontvoegingstijdstip is gedefinieerd als ‘het tijdstip waarop een fiscale eenheid ten aanzien van een belastingplichtige anders dan door ontbinding en vereffening van een dochter maatschappij wordt beëindigd’. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de wetgever in ieder geval voor een situatie zoals hier aan de orde, te weten ontbinding en vereffening van de enige dochtermaatschappij, bewust moet hebben afgezien van het opnemen in de Wet van een bepaling waarin de verrekening van voorvoegingsverliezen van de moeder met latere winsten wordt beperkt. Omdat het hier gaat om een bewuste keuze van de wetgever, faalt ook reeds om die reden het beroep dat verweerder ter ondersteuning van zijn opvatting doet op de strekking van de regeling voor een fiscale eenheid en de systematiek van die regeling.

16. Artikel 15ag van de Wet luidt, voor zover van belang, als volgt:

  1. Vanaf het ontvoegingstijdstip van een moedermaatschappij worden voor de toepassing van artikel 20, tweede lid, voorvoegingsverliezen van die moedermaatschappij niet verrekend met de door haar na dat tijdstip genoten belastbare winst voorzover die winst betrekking heeft op vermogensbestanddelen die door haar tijdens het bestaan van de fiscale eenheid zijn verkregen van een dochtermaatschappij en die winst op de voet van artikel 15ah, tweede lid, niet aan de moedermaatschappij zou zijn toegerekend indien de fiscale eenheid met die dochtermaatschappij niet zou zijn beëindigd.

  2. (…)

17. Zoals hiervoor in overweging 15 reeds is vermeld, is in artikel 15aa, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet bepaald dat voor de toepassing van de artikelen 15ab tot en met 15aj onder het ontvoegingstijdstip wordt verstaan, het tijdstip waarop een fiscale eenheid ten aanzien van een belastingplichtige anders dan door ontbinding en vereffening van een dochtermaatschappij wordt beëindigd. Aangezien FE-2 ook ten aanzien van eiseres door ontbinding en vereffening van [Y B.V.] is beëindigd, is van een ontvoeging van eiseres geen sprake. Artikel 15ag, eerste lid, van de Wet is in het onderhavige geval daarom niet van toepassing.

18. Gelet op het bovenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

19. Nu de beroepen gegrond zijn, vindt de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.460 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften (samenhangende zaken) en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de aanslagen naar belastbare bedragen van nihil;

-

vernietigt de beschikkingen belastingrente;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.460 te betalen aan eiseres, en

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.