Rechtbank Den Haag, 21-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:653, 13/8163
Rechtbank Den Haag, 21-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:653, 13/8163
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 21 januari 2014
- Datum publicatie
- 17 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:1834
- Zaaknummer
- 13/8163
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft conform haar verzoek de gelegenheid gekregen om gehoord te worden. Door een communicatiefout is er niemand van het kantoor van de gemachtigde verschenen op de hoorzitting.
Nadat een taxateur de woning heeft bezichtigd, is er naar aanleiding van zijn bevindingen, sprake van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 7: 9 van de Awb.
Nu eiseres niet in kennis is gesteld van de bevindingen van de taxateur en evenmin in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, is de bestreden uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen en kan deze daarom niet in stand blijven.
Eiseres dient alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.
Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/8163
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 januari 2014 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres(gemachtigde: [A]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 3 september 2013 op het bezwaar van eiseres tegen na te noemen beschikking en aanslag.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014.
Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B].
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de beslissing op bezwaar;
- -
-
bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 487, te betalen aan eiseres;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2013 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2012 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 197.000.
Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2013 (hierna: de aanslag).
Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt en verzocht om bij gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring te worden gehoord. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 165.000, alsmede de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
Eiseres is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een benedenwoning met berging/schuur. De inhoud van de woning is ongeveer 334 m³. De oppervlakte van het perceel is ongeveer 105 m².
In geschil is de antwoord op de vraag of eiseres (nogmaals) in bezwaar gehoord had dienen te worden. Eiseres voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Verweerder had de gemachtigde van eiseres voor een hoorzitting van 22 april 2013 uitgenodigd, maar door een communicatiefout op kantoor is deze toen niet verschenen. Verweerder heeft hierna bij brief van 17 mei 2013 aangegeven dat de taxateur de woning op 29 mei 2013 inpandig zal gaan opnemen. Uit een eveneens op 17 mei 2013 aan eiseres verzonden email maakte eiseres op dat de gemachtigde nog gehoord zou worden. Nadien is op 3 september 2013 uitspraak op bezwaar gedaan, waarin de waarde van de woning nog steeds te hoog is vastgesteld. De gemachtigde is het er principieel niet mee eens dat verweerder zo snel een hoorzitting heeft gepland. Er moet eerst een onderzoek worden gedaan en een concept-uitspraak voorliggen; op dat moment is horen het meest zinvol. De gemachtigde wil dat de zaak terugverwezen wordt naar verweerder, om alsnog een hoorzitting te laten plaatsvinden. Hij verzoekt om een integrale kostenvergoeding toe te kennen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Verweerder voert - samengevat - het volgende aan. Eiseres heeft de gelegenheid gehad om gehoord te worden, daar zij is uitgenodigd voor de hoorzitting van 22 april 2013, alwaar er niemand namens eiseres is verschenen. Het is het beleid van de gemeente om zo snel mogelijk een hoorzitting te plannen, zodat nadere grieven van eiseres in het nadien te houden onderzoek kunnen worden meegenomen.
Artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
“Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld te worden gehoord”.
Bij haar bezwaarschrift heeft eiseres aangeven dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en dat deze waarde niet hoger kan zijn dan € 147.000. Nu het beroep van eiseres, waarbij zij stelt dat zij nogmaals in bezwaar gehoord had willen worden, mede een beroep inhoudt op artikel 7:9 van de Awb oordeelt de rechtbank als volgt.
Bij de uitspraak op bezwaar is verweerder slechts gedeeltelijk aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen, nu de waarde niet tot de door eiseres bepleite waarde is verlaagd. De rechtbank is van oordeel, dat er sprake is van feiten en omstandigheden, (de bevindingen van de taxateur naar aanleiding van de bezichtiging op 29 mei 2013), zoals bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, die verweerder aanleiding hadden moeten geven om eiseres hiervan in kennis te stellen en in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Nu eiseres in het onderhavige geval niet in kennis is gesteld van de bevindingen van de taxateur en evenmin in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, is de bestreden uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 7:9 van de Awb tot stand gekomen en kan deze daarom niet in stand blijven.
Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank acht het niet aangewezen zelf in de zaak te voorzien, nu eiseres nadrukkelijk heeft verzocht om een nadere hoorzitting.
De rechtbank zal de zaak naar verweerder terugverwijzen opdat eiseres alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord.
Proceskosten
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is grond indien verweerder het verwijt treft dat hij een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, ECLI: NL: HR: 2007: LJN BA2802). Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat verweerder een dergelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om een integrale kostenvergoeding daarom af.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.