Rechtbank Den Haag, 24-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1842, 13/4720
Rechtbank Den Haag, 24-01-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:1842, 13/4720
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 24 januari 2014
- Datum publicatie
- 17 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:1842
- Zaaknummer
- 13/4720
Inhoudsindicatie
Accijns. Uitslag vanwege een onregelmatigheid tijdens het vervoer van accijnsgoederen.
Eiseres exploiteert in Nederland een opslagruimte voor alcoholhoudende dranken en heeft daarvoor een AGP-vergunning. Uit een door verweerder uitgevoerd onderzoek is naar voren gekomen dat eiseres regelmatig goederen onder dekking van AGD’s verzond naar Engeland. Werd een zending onderweg niet gecontroleerd, dan werd eiseres daarover door anderen ingeseind en vernietigde zij de originele AGD’s. Zij maakte vervolgens nieuwe AGD’s voor verzending naar Portugal. Omdat uit het onderzoek bleek dat de goederen nooit in Portugal waren aangekomen, heeft verweerder de AGD’s voor Portugal aangemerkt als ongezuiverd en heeft hij eiseres daarvoor naheffingsaanslagen accijns opgelegd. In geschil is of dit terecht is.
Omdat de goederen onder dekking van reglementair opgemaakte AGD’s op transport werden gesteld naar Engeland, is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 86a, derde en vierde lid, van de Wet op de accijns, met als gevolg dat indien tijdens dit vervoer in Nederland een onregelmatigheid of overtreding is begaan, de goederen moeten worden geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres. Eiseres erkent dat zich een onregelmatigheid heeft voorgedaan, maar dat die is begaan in Engeland. De rechtbank oordeelt echter dat het valselijk opmaken van AGD’s ook een dergelijke onregelmatigheid is en dat die in Nederland heeft plaatsgevonden. De goederen moeten daarom worden geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres, zodat eiseres de accijns verschuldigd is. De naheffingsaanslagen zijn daarom terecht opgelegd. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 13/4720, SGR 13/4721 en SGR 13/4722
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2014 in de zaak tussen
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], eiseres
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres drie naheffingsaanslagen accijns opgelegd met de aanslagnummers [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is [C] verschenen, bijgestaan door [D].
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en na de zitting heeft tussen partijen en de rechtbank een briefwisseling plaatsgevonden.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2013. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door [B]. Namens verweerder is [C] verschenen, bijgestaan door [D].
Van beide zittingen is een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal van de eerste zitting is op 8 oktober 2013 aan partijen gestuurd. Het proces-verbaal van de tweede zitting is aan deze uitspraak is gehecht.
Overwegingen
Eiseres is opgericht in 2002 en is statutair gevestigd te [Z]. Enig aandeelhouder en directeur van eiseres is [E] B.V. De enige werknemer van eiseres is [F]. [F] is tevens directeur een enig aandeelhouder van [E] B.V.
2. Eiseres exploiteert een opslagruimte voor alcoholhoudende dranken. Op 30 oktober 2008 is aan eiseres een vergunning verleend tot gebruik van de opslagruimte als accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder d, van Wet op de accijns (de AGP-vergunning). Alle werkzaamheden binnen de onderneming van eiseres worden uitgevoerd door [F]. De werkzaamheden omvatten onder meer het laden en lossen van vrachtwagens, het ontvangen en opmaken van administratieve geleidedocumenten (hierna: AGD’s) en het bijhouden van de administratie.
Verweerder heeft bij eiseres een administratieve controle uitgevoerd waarvan hij op 20 augustus 2009 het controlerapport heeft uitgebracht. Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder op 9 juli 2009 een aantal AGD’s ter renseignering verzonden naar Portugal. Het betreft AGD’s die melding maken van verzending van goederen naar de onderneming [G] Lda te [plaats] in Portugal (hierna: [G]).
Per brief van 13 november 2009 heeft het Portugese Ministério das Finanças e da Administraçăo Pública aan verweerder meegedeeld dat [G] heeft verklaard dat zij gedurende de maanden april, mei en juni geen wodka, bier en wijn uit Nederland in opslag heeft gehad, nooit contacten met eiseres heeft gehad en ook nooit heeft gehandeld in de merken die op de desbetreffende AGD’s zijn genoemd, dat het op de achterzijde van de AGD’s voorkomende handschrift en de daarop geplaatste handtekening bij [G] niet bekend zijn en het op de achterzijde van de AGD’s geplaatste stempel niet in gebruik is bij [G] en dus vals moet zijn.
Op 18 maart 2010 is de aan eiseres verleende AGP-vergunning ingetrokken.
Met dagtekening 18 maart 2010 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij naar aanleiding van het in 3 vermelde bericht uit Portugal de daarin bedoelde AGD’s beschouwt als ongezuiverd en heeft hij naheffingsaanslag [aanslagnummer 1] opgelegd.
Eiseres heeft op 8 december 2009 en 19 januari 2010 uitstel gevraagd voor de zuivering van een aantal AGD’s waarop [G] als de Portugese ontvanger staat vermeld. Met dagtekening 20 april 2010 heeft verweerder ter zake van deze AGD’s naheffingsaanslag [aanslagnummer 2] opgelegd omdat deze AGD’s ongezuiverd zijn gebleven.
Met dagtekening 21 juli 2010 heeft verweerder een controlerapport uitgebracht van een onderzoek naar de naleving van de voorschriften van de AGP-vergunning waarin hij refereert aan de onder 3 vermelde brief van de Portugese autoriteiten. Verweerder beschouwt op grond van dat bericht alle AGD’s waar [G] als ontvanger op staat vermeld, als ongezuiverd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder naheffingsaanslag [aanslagnummer 3] opgelegd voor alle nog niet in een naaheffingsaanslagen [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] begrepen AGD’s waarop [G] als ontvanger stond vermeld.
Tegen eiseres en [F] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld omdat zij worden verdacht van onder meer het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte accijns, het opmaken van valse AGD’s en het in vervalste vorm voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers met als gevolg dat er te weinig belasting wordt geheven. Tot de gedingstukken behoort onder meer het Proces-verbaal met dossiernummer [dossiernummer] en codenummer [codenummer], opgemaakt door [H], opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/Fiod te Arnhem (hierna: de FIOD). Op pagina 35 en 36 van dit proces-verbaal is onder meer het volgende vermeld:
“Indien accijnsgoederen werden uigeslagen uit de AGP werd door [F] een AGD en een CMR opgemaakt met als bestemming het Verenigd Koninkrijk. Indien bij de grensoverschrijding Frankrijk/Engeland geen controle van de accijnsgoederen en bijbehorende documenten plaatsvond, dan kreeg [F] van de organisatie in Engeland door dat de zending “groen” was. Dit betekende voor [F] dat hij het betreffende AGD en de CMR moest vernietigen en dat hij voor deze “groene” zending een nieuw AGD en een nieuwe CMR moest opmaken met bestemming [[G]] te Portugal. Na verloop van tijd werd het 2e, 3e en 4e exemplaar van het AGD door iemand van de organisatie opgehaald en daarna kreeg [F] het 3e exemplaar terug, voorzien van de vereiste aftekeningen.
[F] heeft daarover verklaard:
“………… Het gaat als volgt: Ik kreeg meestal telefonisch een bestelling door, gevolgd door een release note, om een partij bier te leveren aan een Engels AGP. Voor deze zending maakte ik dan een AGD op op naam van het Engelse AGP, op het account van, bijvoorbeeld, [I]. Als de zending vertrok, wist ik niet beter dan dat deze naar het Engelse AGP ging zoals genoemd in het AGD. De volgende dat kreeg ik te horen via de code groen of rood of deze partij gecontroleerd was of niet. Als de partij gecontroleerd was, dan ging deze conform de vermeldingen op het AGD naar de Engelse AGP. Als de partij niet gecontroleerd was, dan wist ik dat ik een nieuw AGD moest opmaken en kreeg ik een nieuwe Transfer note, waarin stond dat de klant, in dit geval [J], de goederen gingen doorleveren op het account van [K] Limited in [plaats in Engeland]. Deze nieuwe Transfer note was alleen maar om de papierstroom voor Portugal in orde te maken. Waar de fysieke goederenstroom naar toe ging, is uit de Transfer note niet op te maken. Ik weet ook echt niet waar de goederen naar toe gingen, dit kan opslag in een schuur ergens zijn, of welke afnemer dan ook. Daar kom je niet achter, dat wist ik ook niet. Nadien kreeg ik dan het 3e exemplaar van het AGD op Portugal afgestempeld voor ontvangst van de goederen, terug. Dan was mijn AGP‑administratie in orde………....”.
En nadat [F] is gevraagd wat er met de 1e exemplaren van de AGD’s met bestemming Engeland is gebeurd, die niet gecontroleerd zijn en waarvoor later AGD formulieren met bestemming [Portugal] zijn opgemaakt, verklaarde [F]:
Verklaring [F]:
en
“…………………De AGD formulieren die ik heb opgemaakt in de periode november 2008 tot en met heden met bestemming [Portugal] waren vals. Ik maakte deze formulieren naar Portugal op, terwijl ik wist dat de betreffende lading al lang in Engeland was en nooit naar Portugal ging …………………”. ”
Geschil 9. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres accijnsgoederen uit haar AGP heeft uitgeslagen en meer in het bijzonder of de onregelmatigheden, die zijn begaan tijdens het intracommunautaire vervoer van uit de AGP van eiseres afkomstige accijnsgoederen, zijn begaan in Nederland of moeten worden geacht in Nederland te zijn begaan.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd en heeft daarvoor aangevoerd dat in het strafproces diverse getuigen zijn gehoord en daarmee duidelijk is komen vast te staan dat de onregelmatigheden hoofdzakelijk zijn begaan in het Verenigd Koninkrijk. Er is daarom geen sprake van uitslag in Nederland en de Staat der Nederlanden heeft van dit alles geen fiscaal nadeel ondervonden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en heeft daarvoor aangevoerd dat eiseres onder schorsing van accijns veel goederen uit haar AGP heeft uitgeslagen met – op papier – een bestemming in Portugal. Die bestemming is niet bereikt, zodat geacht wordt sprake te zijn van uitslag uit de AGP van eiseres in Nederland. Omdat eiseres ook niet heeft aangetoond dat de accijns in een andere lidstaat is voldaan, is de accijns terecht van haar nageheven.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Artikel 2 van de Wet op de Accijns (hierna: de Wet) luidde tot 1 april 2010, voor zover hier van belang, als volgt:
In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag het brengen van een accijnsgoed buiten een plaats die voor dat soort accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is aangewezen.
(…).
Als uitslag wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar:
a. een andere accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;
b. een belastingentrepot;
c. een in een andere lid-staat gevestigd geregistreerd bedrijf;
d. een in een andere lid-staat gevestigd niet-geregistreerd bedrijf;
e. een derde land.
(…).
De voorwaarden als bedoeld in het derde lid hebben betrekking op formaliteiten waaraan bij de overbrenging van accijnsgoederen moet worden voldaan.
(…).
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 86a van de Wet luidde tot 1 april 2010 als volgt:
(…).
(…).
Wanneer met betrekking tot accijnsgoederen die vanuit Nederland zijn verzonden tijdens het intracommunautaire vervoer onder schorsing van de accijns een onregelmatigheid of een overtreding in Nederland wordt begaan, worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht.
Wanneer tijdens het in het derde lid bedoelde vervoer van accijnsgoederen blijkt dat deze goederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid of de overtreding is begaan, wordt deze geacht te zijn begaan in Nederland en worden deze goederen geacht te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, tenzij binnen een termijn van vier maanden vanaf de datum van verzending van de goederen wordt aangetoond dat de handeling regelmatig was of dat de onregelmatigheid of de overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat.
Wanneer de accijns in een andere lid-staat verschuldigd is geworden op grond van het feit dat de onregelmatigheid of de overtreding werd geacht in die lid‑staat te zijn begaan en binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van opstelling van het geleidedocument wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk werd begaan in Nederland, is de accijns in Nederland verschuldigd ter zake van de uitslag tegen het op de datum van verzending geldende tarief.
Indien in de gevallen bedoeld in het tweede of vierde lid binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van opstelling van het geleidedocument wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid of overtreding daadwerkelijk werd begaan in een andere lid-staat is de accijns in die lid-staat verschuldigd tegen het op de datum van verzending geldende tarief en wordt de aanvankelijk in Nederland geheven accijns teruggegeven zodra is aangetoond dat de accijns in de andere lid-staat is voldaan.
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Uit de gedingstukken en uit hetgeen partijen daarover verder hebben aangevoerd komt naar voren dat de goederen, ter zake waarvan de naheffingsaanslagen zijn opgelegd, buiten de opslagruimte van eiseres zijn gebracht om te worden vervoerd naar Engeland en dat de goederen op transport werden gesteld onder dekking van reglementair opgemaakte AGD’s. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een situatie als bedoeld in artikel 86a, derde en vierde lid, van de Wet. Dit heeft, op grond van het derde lid van dit artikel, tot gevolg dat, indien tijdens dit vervoer in Nederland een onregelmatigheid of overtreding is begaan, de goederen moeten worden geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres. Wanneer niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid tijdens het vervoer heeft plaatsgevonden, worden de goederen ingevolge het vierde lid geacht te zijn uitgeslagen uit de AGP van eiseres tenzij binnen een bepaalde termijn wordt aangetoond dat de onregelmatigheid elders heeft plaatsgevonden.
Eiseres heeft erkenddat zich tijdens het in 14 bedoelde vervoer een onregelmatigheid heeft voorgedaan, en stelt dat die onregelmatigheid daadwerkelijk is begaan in Engeland omdat pas nadat was vastgesteld of een zending niet was gecontroleerd door de Britse autoriteiten de bestemming van die zending wijzigde. Uit de gedingstukken komt echter naar voren dat [F], nadat de goederen vanaf de opslagplaats van eiseres op transport waren gesteld en nadat hij daartoe door anderen was ingeseind, op enig moment de voor dat transport opgemaakte AGD’s heeft vernietigd en heeft vervangen door AGD’s voor verzending van de goederen naar [G] te Portugal, terwijl hij wist dat de goederen niet naar [G] te Portugal maar naar een andere, voor hem verder onbekende, bestemming gingen. De op naam van [G] gestelde AGD’s zijn dan ook valselijk opgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is met het vernietigen van de oorspronkelijke AGD’s door [F], en het valselijk opmaken van AGD’s sprake van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 86a van de Wet. Uit hetgeen daarover door partijen over en weer is aangevoerd en overgelegd kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat deze onregelmatigheid in Nederland is begaan danwel geacht moet worden in Nederland te zijn begaan. Aldus is sprake van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 86a, derde lid, van de Wet. Dit heeft tot gevolg dat de goederen moeten worden geacht te zijn uitgeslagen uit de opslagplaats van eiseres en dat eiseres de accijns verschuldigd is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen daarom terecht opgelegd aan eiseres. Dat [F], naar eiseres heeft gesteld, in zijn kantoor zou zijn bedreigd door Indiase maffiosi die hem zouden hebben gedwongen de valse AGD’s op te maken, kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat daarmee nog steeds sprake is van een in Nederland begane onregelmatigheid.
In het voorliggende geval is tevens sprake van het niet aankomen op de plaats van bestemming van de goederen als bedoeld in het vierde lid van artikel 86a van de Wet. Nu echter is vastgesteld dat reeds op grond van het derde lid van artikel 86a van de Wet sprake is van uitslag in Nederland, behoeft hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de plaats waar de goederen een andere bestemming hebben gekregen geen behandeling.
De stelling van eiseres dat het fiscaal nadeel niet in Nederland heeft plaatsgevonden, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit artikel 86a, derde lid, van de Wet en artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn 2008/118/EG volgt immers dat dit voor de vraag welke lidstaat bevoegd is na te heffen bij onregelmatigheden tijdens het communautair vervoer onder schorsing van accijns, op zichzelf niet van belang is. Overigens kan in het voorliggende geval niet worden vastgesteld in welk land de betreffende goederen uiteindelijk zonder betaling van accijns zijn verbruikt, zodat evenmin vaststaat in welke lidstaat het fiscale nadeel valt.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.